Ingrid Robeyns
Nick De Clippel
Non-fictie
  • 844 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

7 december 2023 Limitarisme. Pleidooi tegen extreme rijkdom.
The sky is not the limit. Greed is not good. Amerikaanse ceo’s verdienen vandaag 1460% meer dan in 1978 (hun personeel ging er veeleer op achteruit). Ronaldo krijgt 7 $ per seconde om in de zandbak te spelen. Het zijn maar twee voorbeelden van de vele schunnige bedragen die Ingrid Robeyns de lezer voorschotelt. Misselijkmakend, zeker, maar wat doen we ermee?
Wel, volgens professor Robeyns moeten we niet enkel aan een bestaansminimum denken, maar is een bovengrens aan wat een mens op zak mag steken even logisch. Dat is niet zomaar een mening, maar een uitkomst van wetenschappelijk onderzoek. Bovendien promoveerde Robeyns in Cambridge bij Amartya Sen (Nobelprijs economie 1998), twee adelbrieven die niet elke politiek filosoof kan voorleggen. Vandaag doceert ze aan de Universiteit van Utrecht. Ze onderzoekt en publiceert al sinds 2017 over Limitarisme. In een notendop: “Limitarism means restricting inequality, while also accepting a certain degree of inequality (interview op CBS)”.
Verder is het belangrijk erop te wijzen dat Robeyns Limitarisme niet ziet als een door te duwen programma, maar als een ‘regulatief ideaal’ met economische, politieke en vooral ethische argumenten. In het boek worden allerlei voorbeelden aangehaald die onvermijdelijk vaak lokaal zijn, maar Robeyns kijkt expliciet internationaal. Het gaat haar om de hele wereld.
Duidelijk mag ook zijn dat Robeyns geen probleem heeft met flink wat rijkdom, maar er is een grens tussen rijk en stinkend rijk. Wat Midassen als Musk, Bezos, Hazard en andere poenscheppers opzijzetten, is gewoon immoreel (blz. 54), wat in 381 bladzijden (inclusief voetnoten en register) op de rooster wordt gelegd. In De wetten stelde Plato dat de rijksten wel drie tot vier keer meer mochten verdienen dan de Athener-met-de-pet. De filosoof zou zich een hoedje schrikken vandaag, zelfs met de bovengrens die in Limitarisme als absoluut maximum wordt voorgesteld. Tien miljoen moeten ruim volstaan (in een recent interview in De Tijd zet Robeyns de grens veeleer op 2 miljoen per koppel), maar niet de grootheid van dat maximum is van belang. Het punt dat de schrijfster wil maken is ‘trop is te veel is en te veel is trop’ (om een premier van de late sixties te citeren, ndc).
Maar waarom zou men tegen eindeloze rijkdom zijn? Gaat het niet om afgunst? Wel, in dat oppervlakkige argument wordt weinig tekst geïnvesteerd.
Grote rijkdom is vaker wel dan niet besmet geld. De aanzet van de grote kapitalen komen van uitbuiting, slavenhandel, kolonialisme, diefstal, corruptie, nepotisme, private winsten en publieke kosten… Na lectuur kan de lezer meer dan één verontwaardigingsconferentie helemaal volpraten.
Een aantal keer wordt verwezen naar Thomas Piketty, want die heeft onweerlegbaar aangetoond dat het rendement op vermogen groter is dan de groei van de economie. Met andere woorden: de rijken worden alsmaar rijker. “De buitensporige winsten die de zakken hebben gevuld van de miljardairs op de Forbes-lijst hadden ook uitgegeven kunnen worden om de werknemers in het mondiale Zuiden fatsoenlijk te betalen voor hun harde arbeid.” (blz. 65)
Superrijkdom is politiek verkeerd. Onze liberale democratieën werken door collectieve besluitvorming via delegatie, maar geld speelt hier met de spelregels. Denk aan Rupert Murdoch, aan Davos, aan informele instituties, aan de financiering van politici.
Het grote geld zet de wereld verder in brand. Dan gaat het niet zozeer over wapenhandel, maar over bijvoorbeeld de oliereuzen die door de recente crises woekerwinsten konden inschrijven, maar weinig of niet investeren in het mondiale belang van de groene transitie. Eerst de aandeelhouders. Robeyns verandert hier een beetje van focus, want net als Piketty weet ze dat klimaatveiligheid niet haalbaar is zonder een rechtvaardige herverdeling van welvaart tussen Noord en Zuid. Het Limitarisme koppelt dus de exuberante fortuinen aan de kloof tussen rijke en arme landen. Bovendien behoort de atmosfeer aan iedereen en het is niet fair dat sommigen met privéjets en jachten een buitensporig deel voor zichzelf opeisen. “Er zijn een aantal morele plichten waaraan de rijken en superrijken moeten voldoen […] eenvoudigweg omdat moraliteit dat van ons vergt.” (blz. 169)
De auteur denkt hier aan nog een andere bovengrens. Een emissiebudget van bijvoorbeeld 1,5 ton CO2 per jaar in plaats van de 22 die de gemiddelde Amerikaan vandaag uitblaast.
Volgens Robeyns verdient niemand superrijk te zijn, ook niet wanneer een fortuin ‘legaal’ verkregen zou zijn. Ze wijst op een belangrijke fundamentele premisse: ‘eigendom’ en ‘markten’ zijn maatschappelijke instituties (blz. 184) die gewoonweg niet bestaan zonder een staat die we met zijn allen in stand houden. Ze bestaan niet zonder belastingen en de hoogte van die belasting wordt door de gemeenschap bepaald, niet door de ‘freeriders’ die genieten van de veiligheid die de staat hen biedt, maar daarvoor niet willen bijdragen. Een aantal miljardairs ziet ook wel in dat een en ander zo niet verder kan en die schreven in 2020 een brief naar Davos. Daarin stond dat er twee soorten mensen zijn, zij die de voorkeur geven aan belastingen en zij die kiezen voor de hooivorken (blz. 271).
Wat die belastingen betreft: onder Reagan zakte de hoogste schijf in de Verenigde Staten van 70 naar 28%. En sinds Thatcher zakte het aantal werknemers in het Verenigd Koninkrijk onder een cao van 82 naar 26%. Neoliberalisme heeft er alles mee te maken.
Zowat de helft van de grote fortuinen zijn geërfd. Niet echt verdiend dus. Dat mag voor een groot deel wegbelast worden. Als u daar anders over denkt, maar vatbaar bent voor goede argumenten, is een bezoek aan de boekhandel een goed idee.
Ach, zoveel wordt mogelijk als de koek wat beter verdeeld wordt. Filantropie wordt echter radicaal afgewezen. Het is ondemocratisch, op verschillende manieren inefficiënt en het zet geen rem op exorbitante rijkdom. Robeyns heeft uitdrukkelijk weinig sympathie voor een communistisch alternatief (blz. 295). Limitarisme is geen planeconomie gesteund door politieke repressie, maar een moreel principe dat als richtlijn zou moeten dienen voor economische en sociale instellingen (blz. 296). Limitarisme verwarren met communisme getuigt van een treurige onwil om een constructieve discussie te voeren. En Tina (there is no alternative) is gewoon een trut.
“We moeten onze economie op zo’n manier ontwerpen dat de ongelijkheid binnen de perken blijft en het overtollige geld van de superrijken kan worden gebruikt om urgente basisbehoeften te vervullen en problemen van collectieve actie aan te pakken.” (blz. 301)
Robeyns’ analyses steunen op cijfers en interviews en haar conclusies zijn robuust. Een morele begronding blijft per definitie problematisch, maar de auteur weet te overtuigen. Het ontmantelen van de neoliberale ideologie, het herstel van de balans tussen economische machten, de fiscale macht van de overheid herstellen, het begrenzen van toplonen en inkomsten uit kapitaal… De concrete maatregelen die Robeyns oplijst, blijven onder voorwaarde van een democratische keuze. Toch is het boek activistisch en hoopvol. Er wordt wel degelijk gepleit om het geld te halen waar het zit, maar niet behoort te zitten en er wordt geloofd in het groot potentieel van wat de 99% zou kunnen doen.

Nick De Clippel
Ingrid Robeyns
Nick De Clippel
Non-fictie
Nick De Clippel is master in de filosofie (KULeuven). Hij is auteur van het boek 'Waarom Jezus van school werd gestuurd (en Mohammed ook)', dat onlangs verscheen in de publicatiereeks van Kwintessens. Hier kan u een recensie lezen.
_Nick De Clippel -
Meer van Nick De Clippel

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies