Ronald Commers
Benny Madalijns
Non-fictie
  • 622 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

1 november 2023 Mozart. Toonzetting van een vrijmetselaarsfilosofie.
De in dit essay gebundelde hoofdstukken zijn een herneming en bewerking van hoofdstukken uit Commers’ boek 'Tussen de zichtbare en onzichtbare wereld, Over vrijmetselaarsfilosofie en Mozart' dat in 2008 verscheen.
In vijf verhandelingen voert de publiekelijk bekende vrijmetselaar, moraalfilosoof, vrijdenker, emeritus-hoogleraar en enthousiaste publicist Roland Commers de componist op als dé muzikale belichaming van een filosofie van de vrijmetselarij zoals ook hij ze tracht te verklaren. Commers is er rotsvast van overtuigd dat de filosofische inhoud van de speculatieve vrijmetselarij wonderwel tot uitdrukking komt in de doorvoelde spirituele getuigenissen in Mozarts muzikale oeuvre.
In zijn voorwoord waarschuwt de auteur dat hij geenszins een musicoloog is, enkel een liefhebber van de muziek van Mozart. Hij beklemtoont daarbij dat hij het geluk had om, onder andere als vrijmetselaar in zijn Gentse loge, in contact te komen met mensen die bijzonder veel van muziek afwisten.
Als zelfbenoemd dilletant begint hij zijn eerste verhaal, zijn zoektocht naar Mozarts artistieke vertolking van een radicaal vooruitstrevend gedachtengoed, met een even betekenisvol als monumentaal cinematografisch fragment uit ‘Padre padrone: de revolte van een herder’, een rauw en krachtig neorealistisch hoogtepunt in het filmoeuvre van de gebroeders Paolo en Vittorio Taviani. In dit etnografisch meesterwerk uit 1977 spelen geluiden en instincten een belangrijke rol. De gebroeders Taviani gebruikten indertijd het Adagio uit Mozarts Klarinet Concerto in A groot, Köchelverzeichnis 622 om de wraakzuchtige tocht van de driftige vader/meester door de okerkleurige Sardijnse heuvels en velden naar het dorp waar in het vaderlijk huis de zoon geduldig wacht.
Met de klanken van Mozarts klarinet, die uit een kleine radio weerklinken, als munitie, daagt de zoon zijn vader uit tot een allerlaatste gevecht waarin beiden het onderspit delven, terwijl Mozarts vergevingsgezinde muziek blijft doorklinken en de door angst beroerde dochter haar moeder om hulp roept. Commers accentueert dat de cineasten daarmee een indrukwekkend eerbetoon brachten aan het artistieke oeuvre van Mozart. Kan je met Mozart elke willekeurige stemming die je wilt oproepen ook daadwerkelijk tevoorschijn toveren? Of is er meer aan de hand? Volgens de auteur hebben de cineasten de filosofie van Mozarts muziek op niet mis te verstane wijze begrepen en in de geest van zijn werk de onvermijdelijke tegenstrijdigheden van het menselijk bestaan, die de vrijmetselaar onophoudelijk tot inspiratie waren, doortastend in beeld gebracht.
-         Als het Adagio de melodisch rijke verklanking is van ‘het afscheid’, zoals zo vaak in Mozart-boeken wordt beweerd, dan onderlijnen de Taviani’s er de onherroepelijke scheiding mee die volgt uit de ontvoogding van de mens. De scheiding is het resultaat van de ‘verlichting’ die hij zich heeft opgelegd. Er is moed voor nodig want het is veel gemakkelijker onmondig te blijven. (pagina 13)
De vader dompelt de radio, waaruit de muziek van Mozart galmt, op een welbepaald ogenblik onder in het water van de lavabo. Daarom fluit de herderszoon dan maar zelf de eerste 24 noten van het Adagio. En continueert zo de muzikale verklanking van dat onuitsprekelijke dat mensen doet praten. De onmachtige vader kan onmogelijk het leven zelf, de eeuwig stromende krachtbron, onderdompelen. ‘Padrone’ is hij slechts over het enge bezit dat hij als een kerker rondom zich heeft gebouwd en waarvan de zoon zich heeft losgerukt.
Na zijn inwijding in de Weense vrijmetselarij in 1784, zal Mozart de inhoudelijke en spirituele thema’s van de Duitse Verlichting almaar verder gaan ontwikkelen en tot wasdom brengen. Hoewel de paus het had verboden, zag Mozart waarschijnlijk geen bezwaren om als toegewijd katholiek ook overtuigd vrijmetselaar te kunnen zijn. De kerkelijke hervormingen in zijn tijd droegen dan ook grotendeels het stempel van de Verlichting. Hij zal die wijsgerige oriëntatie verder uitdiepen en accentueren langs de verschillende lijnen van zijn artistieke creatie. Mozart is dé componist die het radicale verlichtingsdenken tot het zijne heeft gemaakt, en het perfect muzikaal vorm heeft gegeven. Commers verwijst in dit betoog graag en met appreciatie naar de Franse musicoloog en Mozartkenner Jean-Victor Hocquard en de Franse filosoof Vlademir Jankélévitch en lardeert zijn tekst dan ook veelvuldig met tekstfragmenten uit hun repertorium.
In een volgend hoofdstuk wil de schrijver ‘heer’ Knigge onder de aandacht van de lezer brengen. De Duitse zonderlinge schrijver en vrijmetselaar Adolf Freiherr von Knigge (1752-1796), schreef een vermaard gebleven handboek voor goede manieren (Ueber den Umgang mit Menschen, 2 dln 1788), dat als ‘der Knigge’ bekend staat. Hoewel Knigge zich als doel stelde te schrijven over het menselijk verkeer in het algemeen, overstijgt zijn handleiding volgens Commers de raadgevingen over een succevolle en vlotte omgang. Dat leek hem te triviaal en onbenullig. Zijn opvoedkundig streven is van een expliciet kritische en revolutionaire strekking.
Knigge schrijft over en voor de personen die waarlijk van goede wil en van eerlijke rechtschapenheid zijn, eigenschappen die maken dat zij werken aan hun individueel geluk én aan dat van anderen. Precepten en voorschriften als wijsheid, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, en menselijkheid, die herinneren aan die welke in vrijmetselaarskringen ook vandaag nog worden aangeboden aan de pas ingewijde profaan. En ook in Mozarts laatste opera Die Zauberflöte (1791), een mysteriespel rond die typische Verlichtingsidealen, weergalmen ze. Weliswaar ondersteund door de muziek waarmee hij de geest van de Duitse Aufklärung heeft verklankt. Een nieuwe burgerlijke cultuur die Mozart op een gevaarlijke, want uiterst penetrante wijze in zijn dramatisch en muzikaal oeuvre gestalte heeft gegeven, alsof hij, en geen van al die anderen uit het midden der Illuminaten en Franc-maçons, de grote propagandist was van haar ideëen.
-         Het ‘Theater auf der Wieden’ zat toch elke avond, ter gelegenheid van de voorstelling van Die Zauberflöte, afgeladen vol? Werden die voorstellingen niet op het hoogtepunt van de contrarevolutie, die onder leiding stond van de Oostenrijkse Minister van Politie (en Binnenlandse Zaken), Graaf Pergen, voor een tijd verboden? En raasde intussen de Franse revolutie niet als een wervelende orkaan door de holle gewelven van de adellijke bastions, met een fier en moedig Allons Enfants…? (pagina 52)
Een van Mozarts liederen, op de dubbelzinnige tekst van dichter en predikant Johan Timotheus Hermes (1738-1821) betreft het thema van de menselijke begrensdheid die naar haar resultaten heilzaam kan zijn als zij tot het zelfbewustzijn van de onverschrokken mens zal bijdragen: (…) Maar als een grootheid mij / Zonder onoprechtheid tegemoet zou treden / Laat ervaring mij dan de wijsheid geven / Om mijn grenzen te verstaan, / Om mij te onderwijzen nooit te nederig, / Maar ook niet stoutmoedig of ijdel te zijn.
Zo zal de jonge mens Mozart, hij was pas 24 toen hij het lied toonzette, de wijsheid leren die hem met alle anderen zal verzoenen, als eenmaal prinsen en prelaten van hun voetstuk zijn gestoten en van hun voorrechten beroofd. Met een liefdevol hart en in een vrije geest, of beter, in de geest van de nieuwe Empfindlichkeit, de nieuwe burgerlijke gevoeligheid die sommige commentatoren ertoe heeft gebracht in zijn liederenmuziek de uitdrukking te zien van de waarachtige burgerlijke geest. Het burgerlijke bewustzijn van de begrensdheid heeft een diepgaande bevrijdende functie. Het verheft de mens en doet hem verlangen naar het geluk op aarde en het spoort hem aan om de radicale woorden van Adolf Knigge ‘Mensen, slaat de handen in elkaar voor de noodzakelijke verbetering van het mensengeslacht’, om te zetten in daden.
In het derde hoofdstuk brengt Commers thema’s uit Mozarts opera’s in verband met het werk van Giordano Bruno. Hij wijst ons op de belangwekkende studie van Frances Yates ‘Giordano Bruno and the Hermetic Tradition’. Hierin stelt Yates dat het werk van de Italiaanse filosoof de kring van Mozart tot inspiratie heeft gediend, met name wat betreft de Egyptische motieven in de maçonnieke opera Die Zauberflöte. In zijn boek ‘Spaccio della Bestia Triofante’ had Bruno per slot van rekening de superioriteit van de Egyptische boven de christelijke en de joodse religies verdedigd. De Egyptische religie als de oudste van de wereld, de hele natuur herkennend als de plaats van god. Maar ook in zijn andere geschriften had hij gefulmineerd tegen de kwalen van het bijgeloof.
Tevens heeft Commers het hier uitvoerig over de, naar zijn aanvoelen, door een boog omspannen cyclus van Mozarts vijf belangrijkste opera’s. Een ‘chemisch huwelijk’ dat verband houdt met de symbolische thema’s van de spirituele alchemie. Beginnend met Die Entführung aus dem Serail (1781) en eindigend met Die Zauberflöte (1791). Commers duidt het idee van de familiale verwantschap, de familierelaties van de muzikale personages uit deze producties en hun denkbare inwisselbaarheid graag aan als een Ring, die in zijn geheel de getuigenis is van Mozarts ontvoogdende vrijmetselaarsgfilosofie. Een levenshouding waarvan hij was doordrongen sinds 1871 en die hij tot aan zijn dood in 1791 trouw is gebleven en die hij, en geen ander, heeft ten toongezet.
In het vierde hoofdstuk maakt Commers ons deelgenoot van zijn opmerkelijke inzichten en vragen omtrent het raadsel van Mozarts plotselinge dood. De schrijver toetst de mysterieuze omstandigheden van het overlijden, kort na middernacht op 5 december 1791, de eenvoudige godsdienstige plechtigheid naast de noordertoren van de Sankt Stephan Dom in Wenen en de begrafenis in een massagraf op het Sankt Marxer Friedhof, aan een serie van absolute vragen betreffende De Kleine Vrijmetselaarscantate, K. 623. Mozart presenteerde deze maçonnieke cantate op 18 november aan zijn loge en is in de ogen van de essayist allerminst een vrijblijvend en toevallig werkstuk.
De tekst van de cantate werd geschreven door Emmanuel Schikaneder, de librettist van Die Zauberflöte, en zingt de lof van de broederschap en de weldaden van de broederlijkheid onder de mensen. Het gedicht eindigt met een aansporing tot de arbeid. Bij nader toezien blijkt de tekst volgens Commers helemaal niet onschuldig. Hij straalt, net als de tekst van zijn laatste opera, een uitdrukkelijk engagement uit: de broederketen is gesmeed, zalig de idee dat de mensheid een plaats heeft gevonden onder de mensen. Zo’n eenheid van ‘de waarachtig menselijke mensen’ manifesteert zich, binnen de gebroken context van de Weense vrijmetselarij in het sociaal en politiek gevaarlijke jaar 1791, twee jaar na het begin van de Franse revolutie, nu eenmaal radicaal tegenover de hermetisch, occulte en obscurantistische dwepers van de elitaire (adelijke) rozenkruisers-vrijmetselaars. Door zijn contacten met de Illuminaten, een orde opgericht door Adam Weishaupt (1748-1830 die het rationalisme van de Franse Verlichtingsfilosofen onderschreven, opteerde Mozart bijgevolg duidelijk voor een veeleer vooruitstrevende en progressieve vrijmetselarij. Feit is dat het vroege en raadselachtige overlijden van de componist tot op vandaag meer vragen heeft opgeroepen dan antwoorden heeft gegegeven.
In een laatste en mijns inziens zeer gedenkwaardig hoofdstuk biedt Commers ons nog een reeks filosofische en speelse nabeschouwingen die hij van harte samenvat onder de noemer ‘Finta en meerstemmigheid: het geval Giordano Bruno’.
Eerst ontleedt hij zijn bevindingen aan de hand van het woord Finta, dat hij ontleent aan La Finta Gardiniera (het maskeradespel van het tuinmeisje) één van de vroege opera’s van Mozart, waarin de schijnbewegingen om de tegenstander om de tuin te leiden een centrale plaats innemen. Een spel van simulaties, mystificaties en misleidingen en de daaruit resulterende conclusie: het ontsteld zijn, de chaos. Kwesties die ook de Italiaanse natuurfilosoof meermaals in zijn werken aan de orde heeft gesteld (cf. zijn Il Candelaio). Vervolgens neemt Commers ons mee naar de Italiaanse Renaissancefilosofie, meer bepaald naar Bruno’s nieuwe zienswijze op het menselijk bestaan. Nu de unieke, de door een god vooraf vastgelegde, plaats van de mens in de kosmos verloren ging kwam de scheppende, creatief arbeidende mens immers op het voorplan te staan. Beschouwingen hierover tracht Commers ook nu weer zijdelings te koppelen aan Mozarts zoektochten en composities.
In de tekst ‘Meerstemmigheid en de finta van de tegengestelden’ tenslotte leidt de schrijver-filosoof ons binnen in het theater van de wereld. Dé plaats bij uitstek waar het de liefde tussen de tegengestelden is die alles in beweging zet: tegenstrijd tussen wit en zwart, tussen licht en duisternis, tussen man en vrouw, tussen het mannelijke en het vrouwelijke. Dé plaats waar dwalende lieden door hun onwetendheid zomaar in hun ongeluk lopen, dé plaats waar alles sterft, maar bovenal dé plaats waar in dit sterven steevast een wedergeboorte wordt aangekondigd in oneindige meervoudigheid en veelvormigheid. Een groot proces, een voortgang zonder einde. Een proces van mutatie en transmutatie, van tegenstellingen zoals dat in de liefde nu eenmaal gaat. En ook de jonge prins Tamino, die in Der Zauberflöte verdwaalt in het rijk van de Koningin van de Nacht, roept het in de eerste acte uit: Wo bin ich! Ist's Fantasie, dass ich noch lebe? Oder hat eine höhere Macht mich gerettet?, om dat ene grote werk te doen doorgaan zonder versagen. Zelfs als én nadat de individuele mens erdoor lijdt.
Mijn eindoordeel - à titre personnel - over Commers raadselachtige boek giet ik graag in een slotscène.

Een boek wordt versterkt door de omstandigheden waarin je het leest. In mijn geval op twee meer dan regenachtige dagen eind oktober. De tweede dag zag ik ’s middags vanuit mijn raam hoe twee merels hun typische spel speelden, zoals ze altijd doen als ze op bezoek komen. Eerst raakten ze even kort elkaars snavel aan, met veel opgewonden gekwetter. Daarna vlogen ze weer hoog de lucht in en kwamen snel weer terug om opnieuw luid te roepen en met hun vleugels te wapperen. Het spel duurde vrij lang, en het was prachtig om zien. Na dit gevederde schouwspel en het lezen van het laatste hoofdstuk kwam ik andermaal tot de slotsom dat ons ondermaanse doen en laten meestentijds niets meer is dan een verheven rollenspel met weliswaar diepe waarden en betekenissen, die de deelnemer echter zelf moet ontdekken. Net als de vrijmetselarij, net als de maçonniek getinte composities van wonder’kind’ Mozart, dat in zekere zin ook zijn. Het zijn muziekstukken die ons kunnen helpen onszelf beter te leren kennen en ons daarmee werktuigen aanbieden om antwoorden te vinden op vragen naar het Waarom en het Waartoe van ons bestaan.
Hebben we het spelen te veel afgeleerd in onze hedendaagse maatschappij, zoals de Nederlandse historicus Johan Huizinga ooit beweerde? Wat eens goddelijk was, krijgt pas in het ondermaanse zijn beslag en zijn betekenis, toch? Voor Friedrich von Schiller, de bedenker van het gedicht (Ode) An die Freude (1785), dat hij schreef voor een vrijmetselaarsloge en dat door tijdgenoot Beethoven gedeeltelijk verwerkt werd in het slotdeel van zijn Negende Symfonie, was de ervaring van kunst een middel voor vooruitgang en verandering. Schiller keerde zich resoluut af tegen de fragmentatie van het leven en zocht voortdurend een balans tussen rede en gevoel en dat probeerde hij steevast te bereiken door kunst en het spel, een zeer serieuze bezigheid waarin de mens volledig is en absolute vrijheid vindt. Ik ben er van overtuigd dat ook Roland Commers deze visie deelt. De eeuwige speelvogel, de spelende mens: de homo ludens. Als er iemand dat predicaat verdient is het misschien Wolfgang Amadeus Mozart wel. Of waarom Roland Commers zelf niet? Zijn bevindingen als spelende mens zijn intellectueel heel erg sterk en geven blijk van een buitengewone creativiteit en uitzonderlijke vindingrijkheid. Zijn zoekende bedenkingen bij het werk van Mozart en Bruno zijn dan ook bijzonder waardevol te noemen. Het boek is bijzonder nuttig als inspiratiebron voor verdere lectuur en andere bijkomende speurtochten en krijgt van mij dan ook resoluut vijf sterren mee. Und der Lebende hat Recht, zou Schiller dichten.

Benny Madalijns
Ronald Commers
Benny Madalijns
Non-fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. Hij is ondervoorzitter bestuursorgaan Instelling Morele Dienstverlening Vlaams-Brabant. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies