Yambo Ouologuem
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 802 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

27 juli 2023 De onvermijdelijkheid van geweld
Yambo Ouologuem groeide op in een klein Malinees dorpje met ongeveer een honderdtal inwoners en werd opgevoed door de dorpsgemeenschap waarin hij wel een vader en moeder had en broers en zussen, zonder dat dat erg belangrijk was voor zijn “opvoeding” die door iedereen verzekerd werd.
Hij is duidelijk een zeer intelligent jongetje, is bijzonder leergierig, leert gemakkelijk, leest veel. De afspiegeling daarvan is het feit dat hij al vlug een reeks Afrikaanse talen kent, daarna Engels en Spaans zal leren, Engels zal vervolmaken als hij in 1960 Engels, filosofie en sociologie gaat studeren in Parijs. Hij is dan leraar in een lyceum tussen 1964 en 1966, waarvoor Frans zijn gebruikstaal moet worden terwijl hij ondertussen studeert voor zijn doctoraat sociologie.
In 1968, na het beëindigen van zijn studies, begint hij koortsachtig te schrijven aan een ratio van drie uur slaap per nacht. “Het lukte hem niet zijn ideeën in toom te houden.” Nog datzelfde jaar verschijnt zijn eerste in het Frans geschreven roman: Le devoir de violence. Vertaald als: De onvermijdelijkheid van geweld. Het woord “onvermijdelijkheid” is in de oorspronkelijke Franse titel “Le devoir” wat eerder “plicht” of “taak” betekent. Hij vertelt de geschiedenis van Afrika van Prehistorie tot Moderne tijden. Het is deels historisch juist, maar toch duidelijk een roman, rijkelijk geschilderd met een brede, barokke verbeelding, rijkelijk literair, hoogst zinnelijk met een aan het obsessief grenzende fascinatie met geweld en wreedheid, puttend uit een ongewoon rijke woordenschat badend in verbeelding, zin voor kleur, leven, geur, detail. Het boek is meteen een groot succes. Hij wordt vergeleken met Rimbaud en dat bezorgt hem al meteen de Renaudot-prijs, die dan voor het eerst aan een Afrikaanse schrijver wordt uitgereikt.
Deze grotendeels denkbeeldige geschiedenis van Afrika heeft als één van de achterliggende bedoelingen na te gaan waar de “slaaf-mentaliteit” van de Afrikanen vandaan zou komen. Een eerste factor is de eeuwenlange dwingelandij van reeksen Afrikaanse keizers en de manier waarop Afrikanen elkaar tot gevangenen maakten en als slaaf verkochten. Wat nogal opzien baarde, want het op dat ogenblik heersende verhaal was er eentje van idyllisch en vreedzaam samenlevende Afrikanen met een rijke cultuur, opvallend knappe bouwwerken en wijze heersers. Toestand die brutaal verstoord werd door invallers, jacht op mensen door slavenhandelaars en diefstal op grote schaal van grondstoffen en alle andere rijkdommen die Afrika zo weelderig in bezit scheen te hebben, terwijl industrialiserende landen daar net zo’n hoge nood aan hadden.
Tweede factor waren de Arabieren die vlekkeloos die rol overnamen en dan naar buiten Afrika toe uitbreidden, voornamelijk de handel in slaven.
Dan, meest brutaal, de “beschaafde” Europese koloniale machten die van de slavenverkoop een internationale lucratieve handel maakten en de Afrikanen inzetten als werkkrachten “timmerlui, metsers, smeden, wevers, steenbakkers, ploegers, bewakers, agenten, sjouwers, koeriers en haremwachters” gebruik makend van een vers geïmporteerd geloof dat lijfeigenen aanzette zacht en gedwee te zijn zoals “de zeer zachtmoedige heiland, Jezus.”
Het boek kent zeer begrijpelijk een internationaal succes, wordt vertaald in meerdere talen en zelfs bestempeld als een van de belangrijkste werken uit de wereldliteratuur. Drie jaar lang kan Yambo Ouologuem genieten van die groeiende faam, maar dan, na het verschijnen van de Engelse versie, wordt hij door de London Times Literary Supplement beschuldigd van plagiaat. In 1972 worden enkele stukken tekst, een viertal pagina’s in totaal, gespot die uit It’s a Battlefield van Graham Greene en Le Dernier des Justes van André Schwartz-Bart blijken te komen. Het is duidelijk dat sommige passages geïnspireerd zijn op passages uit die romans. Een scène die zich in een roman van Green afspeelt ergens in een pension in een desolate Aziatische setting wordt “vertaald” naar het Frans en naar een hotelletje in een even versteende omgeving ergens in Afrika met de personages uit de eigen roman, vanzelfsprekend.
Met afstand van tijd lijkt de hele hetze ruim opgeblazen. Dergelijke “inspiraties” komen meer voor in de literatuur en andere kunsttakken. Geen enkel kunstwerk ontstaat uit het maagdelijk niets, maar die zullen ofwel grondiger bewerkt en aangepast geweest zijn of gewoon onopgemerkt gebleven. Volgens Ambo Ouologuem zouden die passages binnen aanhalingstekens gestaan hebben en zou de uitgever nagelaten hebben die te drukken. Helaas, van het oorspronkelijke manuscript geen spoor. In dit geval is het allemaal in een reeks eerder vreemde polemieken ontaard waarbij de agressieve manier waarop Yambo Ouologuem zelf tekeerging en misschien een zekere hoeveelheid na-ijver en jaloezie van collega-schrijvers en internationale trots wel een rol zullen gespeeld hebben. Greene start een rechtszaak en wint die. Het boek wordt van de rekken gehaald in Frankrijk.
In 1969 publiceert Yambo Ouologuem een volume bijtende essays: Lettre à la France nègre en een erotische roman Les mille et une bibles du sexe onder het pseudoniem Utto Rodolph. Het laatste is een gedurfde en grensoverschrijdende tekst, halverwege tussen een sociologisch document, een verhaal vol fantasieën en ondeugden en wordt vergeleken met andere boeken van dat genre, waaronder De Sade. Het zou volgens velen een veel grotere bekendheid verdienen.
In zoverre het De onvermijdelijkheid van geweld betreft: Wat in wezen een onooglijk fait divers zou kunnen geweest zijn, en totaal onbelangrijk in vergelijking tot de inderdaad verbluffende literaire kwaliteit van het boek, zal Yambo Ouologuem blijven achtervolgen en in zulke mate op zijn geestelijke toestand wegen, dat hij eind jaren zeventig naar Mali vertrekt, een teruggetrokken leven gaat leiden, niet meer in het openbaar verschijnt en geen interviews meer geeft en er allerlei geruchten de ronde doen over zijn labiele geestelijke toestand. Volgens het ene interview dat toch heeft plaatsgevonden zou hij een eigen moskeetje hebben gebouwd, en als een soort vreemd personage als Maraboe zijn dagen geleefd hebben tot aan zijn dood in 2017.
Het is een boek dat erg het lezen waard is, dat fascineert, je vastgrijpt, meevoert, betovert. En dat allemaal zonder enige poging tot spanning, zelfs geen spanningsboog maar wel gewone vertelling rijkelijk gesopt in poëzie, door zijn overvloedige stijl en zijn heftig ritme dat overgaat van episch naar realistisch, van feitelijk verslag naar zoete dweperigheid, van barbaars naar verfijnd klassiek, van botte erotiek en seks naar verfijnde romantiek. Het is moeilijk je niet te laten verblinden door deze palimpsest, de gedurfde worp naar het geheel van het menselijk avontuur en terwijl gefascineerd zijn door het bijzondere, het kleine, het detail en te luisteren zowel naar de echo van de grote religieuze teksten als naar de weerklank van de klassiekers. En je soms te irriteren aan die bepaalde klungelig samengeplakte paragraaf en zin omdat die de buiten-adem-loze lange bezwerende melodie van het vertelsel bezoedelen. Opvallend hoe talrijk die toch wel zijn. Of zou de vertaling een mogelijke schuldige kunnen zijn?
Ik kan het weer niet nalaten je enkele brokjes voor te schotelen, alhoewel die buiten de context daar als verweesde skeletjes moeten staan, omdat het onmogelijk is hun plaats in het grote geheel te duiden. Ik heb ze wel uit een geheel van een twintigtal pagina’s gebloemleesd.
Een jong meisje blijft alleen achter, na dramatische gebeurtenissen. Tijdens haar rondzwervingen ziet ze twee mannen worstelen.
“De twee worstelaars zetten zich trillend schrap, hun ogen wijd open, strak en een beetje glazig. Plotseling begon het gevecht, een lichaam werd van de grond gerukt en, gekromd om het bovenlijf van zijn tegenstander, hoog in de lucht getild. Het lichaam spartelde als een enorme levende windhaan rond het hoofd van de ander en door plots zijn knie in diens nek te drukken, liet hij hem op zijn beurt als een massa slap deeg neerploffen.”
“Ik ben verder naar het zuiden gegaan en een andere witte man, Polin, een apotheker, heeft me verleid. We zijn zo dom, weet je. Daarna ging ik als meid bij een oude koffieplanter werken, die me tot seks dwong en me naar een hok in Grosso bracht, omdat ik zwanger van hem was. Al gauw kwam hij niet meer terug, die vent. Vier dagen lang had ik niets te eten, en omdat ik niet kon werken, ging ik daarna voor hoer spelen, zoals heel wat anderen. De maand erna had ik een miskraam. Alle vier dood in drie maanden tijd. Ik was alleen over met niets anders dan mijn hemdje en mijn rok.”

Ze is geen maagd meer en komt dus in de handen terecht van een oudere, rijke ingezetene.
“Hij had zich bij zijn bedienden het recht voorbehouden op de eerste nacht en eiste hij dat de bruid maagd moest zijn. Nadat hij een koe, drie schapen, vier kookpotten, zilver en verschillende kommen voor huishoudelijk gebruik had geschonken, stuurde Saïf twee oude vrouwen om vast te stellen dat de bruid geen maagd was. De vroedvrouw laat Tamira met gespreide benen plaatsnemen op een groot vijzelblok, dat ze tot in haar kamer hebben gerold. En terwijl het eerste oudje ervoor zorgt dat de vrouw niet kan bewegen, verwijdert de tweede met een nogal smerig mes – bâ’al ma yallah- de clitoris, snijdt de schaamlippen in en trekt er vervolgens aan, brengt ze naar elkaar toe en houdt ze in die positie door ze met doornen vastte krammen. Onder dit “naaisel” houdt ze een kleine opening vrij (voor de natuurlijke behoeften, waarin ze een hol, met boter ingesmeerd stokje stopt, en ten slotte, als de operatie klaar is, verbindt ze de onderbuik van de vrouw met een driehoek van stukken sorghumstengel. Van de knie tot de heup. Totdat het volledig is genezen, is elke beweging verboden. Ze legt Tambira op een mat van gevlochten riet en verbiedt haar elk mannelijk bezoek: ze zal zelf haar maaltijden brengen en haar boodschappen doen. Om ervoor te zorgen dat de vrouw niet vreemdging, kreeg de praktijk van de infibulatie (het dichtnaaien van haar vulva) kracht van wet."

"Zoals de gewoonte wil had Kassoumi zich, om zich middels magie van Tambira’s liefde te verzekeren, voorzien van een salamander, een kakkerlak en een oude lap waarmee zijn verloofde zich in de tijd van hun betrekkingen had afgeveegd. Na dit alles gedroogd en vermalen te hebben, mengde hij het met de spijzen die hij zijn vrouw moest voorzetten nadat Saïf zijn recht had uitgeoefend. Daarna verbrandde hij, zoals de oude mensen adviseren, nagelknipsel, drie wimpers, zeven hoofdharen en zeven schaamharen van zijn geslachtsdelen en zijn oksels maakte van dat alles een poeder dat hij met een piment kruidde en strooide dat over het bruiloftsmaal van de bruid. Om onvermoeibaar te zijn in de huwelijksweek stampte hij ten slotte drie leeuwenpiemels met bokkensperma en drie hanenballen, hetgeen hij verorberde met yamswortels in een rode saus van scherpe specerijen.”

De bruid die met opzet verkrampte, had een zakje, gevuld met schapenbloed onder zich zodat Saïf sadistisch meende dat hij het uit het binnenste van de vrouw had laten gutsen. De vroedvrouw bracht de bebloede wikkel naar het publiek en onmiddellijk scheurden er drie salvo’s door het donker, die het nieuws begroetten onder de talrijke aanwezigen leidde tot gezang, geschreeuw, gebrul en gedans: oye oye oye, gouzy-gouzy! zeang.”
Jonge man en aller aantrekkelijkste jonge vrouw ontmoeten elkaar na een periode van zeer fijn bespeelde, beschreven, geschreven en vertelde groeiende spanning tijdspanne en weten dat ook de ander weet dat het “nu” is.
“Verschijning.”
“Toen zag hij haar. Er leek maanlicht uit haar zachte lichaam te komen, en uit haar gezicht de stralende zon. Ze had halskettingen over haar borsten en een doek om, een honderdtal druppels langs haar benen en twee armen, die in haar zijde geplant, haar een dubbele strik gaven. Ze liep met een licht deinende beweging alsof ze door een bootje werd gedragen en leek bij het voortgaan een reeks soepele buigingen te maken.”
“Haar grote ogen glommen als twee heel zachte lampen; een stralende glimlach haalde haar lippen van elkaar. Haar beha en haar kanten hemdje, van de fijnste stof, zo glad als zijde, zaten als zachte windsels om haar lichaam. Ze bleef stokstijf staan en keek hem aan, trots en hij stapte binnen en legde vrijmoedig zijn handen op de boezem van het meisje, dat haar lippen onder de zijne van elkaar, ze lag vreemd stil. Languit. Haar hoofd recht. Haar wenkbrauwen licht gefronst en in dezelfde verdoving verzonken. Ze streelde de man. Hij besnuffelde haar borsten, bekrabbelde ze, hapte er met nerveuze lippen in, kneedde ze, en tastte ze af met de punt van zijn tong en zijn vingertippen.”
Ondertussen worden ze bespied en in het achteruitkijkspiegeltje van zijn wagen ziet een man het paar vrijen, wat hem opwindt.
“En hij knorde onder zijn eigen strelingen, kronkelde alle kanten op, wreef zijn benen tegen elkaar en al zijn vlees trilde als de behendig betokkelde en mooi beroerde snaar van een harp. Hij spuugde in zijn rechterpalm en greep zijn op het stel gerichte lid. Hij was louter smartelijke lust, liet zijn vingers rennen en dartelen over de kleine, stijve, twistzieke plaaggeest van zijn lid en ontving op zijn vingers een warme, overvloedige dauw die hem deed kreunen en zuchten van genot, in een schitterende warboel van volmaakt genot.”
Ik merk nu dat ik er slechts één aspect van deze rijke roman heb uitgepikt. Het volledige gamma laten proeven is natuurlijk onmogelijk.

Lezen dus.

Victor De Raeymaeker
Yambo Ouologuem
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies