Kwintessens
Geschreven door Zoë Ghyselinck
  • 1271 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

24 november 2023 Beschouwingen bij 'De verbindende kracht van eindelevensverhalen. Als het afscheid nabij is' (Hilde Ingels en Michèle Morel)
'Laten we praten.' Het klinkt ietwat ongemakkelijk, wanneer een boek ons aanspreekt. De uitnodiging is in eerste instantie gericht aan mensen die zich aan het einde van het leven bevinden en aan al wie zich daar samen met hen bevindt. Wanneer het afscheid nabij is, weten we meestal niet goed wat te zeggen. Afscheid nemen, sterven en rouwen worden ons niet aangeleerd. Vaak blijven we zoeken naar de juiste woorden om onze gevoelens of medeleven uit te drukken. Nog al te vaak voelen we ongemak in de omgang met sterven(den).
De laatnegentiende-eeuwse novelle van Lev Tolstoi, De Dood van Ivan Iljitsj, waarin dit ongemak pijnlijk duidelijk wordt, blijft om die reden actueel. Het is een ongemak dat ons natuurlijk confronteert met onze eigen sterfelijkheid. De jongste decennia echter lijkt de wind zich te draaien. Een groeiend aantal initiatieven en organisaties nemen de dood 'echt' ter harte en trachten de Vlaamse en bij uitbreiding westerse geslotenheid rond afscheid nemen en sterven te doorbreken. Onlangs nog presenteerde fotografe Lieve Blancquaert haar reeks 'Het laatste portret'. Daarin legt ze mensen die weten dat ze binnenkort zullen sterven in een intiem afscheidsritueel op de gevoelige plaat vast. Het maken van de foto nodigt uit tot een intiem en waardevol gesprek. Het vormt de 'conversation starter' vlak voor, maar blijft ook lang na de dood van een geliefde de aanleiding tot belangrijke, soms moeilijke gesprekken. Met een vergelijkbaar doel voor ogen leggen Hilde Ingels en Michèle Morel van Amfora vzw als zorgzame portretschilders van levens de essentie van iemands verhaal in de periode kort voor het sterven schriftelijk vast. Het verbale portret, gebonden in een artistiek boekje, vormt een emotionele nalatenschap voor familie en vrienden. Hun boek De verbindende kracht van eindelevensverhalen dat in september 2023 bij Owl Press (Borgerhoff & Lamberigts) verscheen, vormt de neerslag van de praktijk die zij sinds enkele jaren uitbouwen en waarin de aansporende uitnodiging van praten aan het levenseinde centraal staat.
De organisatie Amfora dankt haar naam aan de Griekse buikvormige vaas met een handvat 'aan beide zijden' (Gr. amfì). Het levensportret dat erin 'gedragen' (Gr. férein) wordt, presenteren oprichtster Ingels en beleidsmedewerker Morel (als handvaten aan de ene zijde) uitnodigend aan stervenden en na(ast)bestaanden die nadien het levensportret in hun hand (aan de andere zijde van de amfoor) koesteren en (her-)lezen. Amfora's praktijk past binnen een almaar populairder wordende trend van narratieve interventies in westerse eindelevenscontexten, met name in de palliatieve zorg. Vooral bekend en overgewaaid vanuit de Angelsaksische wereld is het 'dignity-therapy' interview van psychiater Harvey M. Chochinov. Dit is een vorm van psychotherapie die zich richt op het versterken van gevoelens van waardigheid en betekenis bij terminaal zieke mensen. Tegelijk zien we in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk een groeiend aantal (ziekenhuis)biografen die gelijkaardige initiatieven uitbouwen in de eindelevenszorg (bv. Passeurs de mots et d'histoires en The Hospice Biographers).
Het boek van Ingels en Morel is een leidraad, niet het ultieme handboek voor afscheid. Het geeft een inkijk in het hoe en waarom van de praktijk die zij het Amfora-gesprek noemen. Dit gesprek (het 'Laten we praten') dient een tweevoudig doel: Ingels en Morel leiden zorgverleners op om mensen die dat wensen en die aan het einde van hun leven gekomen zijn de mogelijkheid te bieden om 'te reflecteren en te praten' over het leven, over de essentie en waarden en het afscheid ervan enerzijds. Anderzijds helpen ze hen een 'tastbare herinnering' aan familie en vrienden na te laten. De facto schenken Ingels en Morel 'taal' – de 'kunst van het praten' – en laat het nu net taal zijn die doorgaans in rouwfasen vóór en ná verlies moeilijk te vinden is.
Het Amfora-gesprek onderscheidt zich in zijn specifieke vorm van andere spirituele vormen van eindelevensgesprekken, die door pastorale werkers en andere professionele storytellers worden gevoerd. Het gaat in dit geval om een semigestructureerd interview waarin een veilige afstand wordt gecreëerd tussen de gesprekspartners. De geïnterviewde hoeft zich in deze specifieke vorm niet in een gemedicaliseerde zorgsetting gedwongen te voelen en weet zich bovendien in essentie als mens gewaardeerd en gehoord. Ingels en Morel streven geen autobiografisch verslag na, maar een levensportret (of -balans), waarin geen 'onnodige details', 'geen of weinig medische feiten', maar wel 'wat er echt toe doet' wordt opgenomen. In zijn uiteindelijke vorm krijgen we ook geen interview te lezen (met vetgedrukte vragen waarna antwoorden volgen). De 'amfoor' draagt een doorlopende tekst 'in de ik-vorm', die is ingebed in een introductie die is opgesteld in de derde persoon. De interviewer wordt na het gesprek de verteller van het verhaal van een ander. Opmerkelijk genoeg vertelt de Amfora- of 'portretschrijver' niet over de persoon in kwestie, maar verdwijnt als verteller langzaamaan achter de stem van de protagonist-verteller, wat het handboek als een fullquote-verhaal omschrijft. Deze ik-verteller of stervende protagonist spreekt niet langer de interviewer aan, zoals in het reële gesprek, maar (impliciet) de toekomstige – geliefde – lezers. De taak van de Amfora-schrijver is daarom geruisloos, maar niet gering. Als 'Veilig Vertrouwde Vreemde', tussenpersoon, doorgeefluik en intermediair in de uiterst intieme context die de stervensfase is, dient de schrijver zich als goede luisteraar ten volle bewust te zijn van de eigen aanwezigheid, houding en woorden. De portrettist moet de pen 'in milde inkt dopen', in het schrijven waarachtigheid – meer dan waarheid – nastreven, potentiële emotionele schade beperken en 'de identiteit' van de gesprekspartner en protagonist weerspiegelen zoals die 'echt is/was'. De dubbele dimensie in de missie van Amfora (taal bieden en verbinden) zit zodoende vervat in de identiteit van de Amfora-portrettist: je moet niet alleen kunnen luisteren, maar ook coherente, grammaticaal correcte en gepaste (lees: mooie, liefdevolle en in de fond positieve) teksten kunnen schrijven, zonder 'aan literatuur' te willen doen. Met die laatste frase lijken de auteurs te waarschuwen voor al te veel lyrische uitweidingen, beeldspraak en – uiteraard – fictie.
'Laten we praten', zo wordt gaandeweg duidelijk, is dan toch een expliciete uitnodiging aan de lezer om mee te helpen om afscheid nemen en sterven in onze samenleving bespreekbaar te maken, om te praten over de Amfora-praktijk en die mee te helpen verspreiden. Toch mag de lezer niet al te veel hoop koesteren: niet zomaar door het lezen van het handboek, maar door het volgen van een vierdaagse training bij Hilde en Michèle wordt men pas een 'echte' Amfora-schrijver.
Het Amfora-gesprek, zo lezen we tussen de lijnen door, kent echter nog enkele groeipijnen. Zo blijft de aangeboden narratief-journalistieke dienst vooralsnog beperkt tot een specifiek, ook 'gegenderd' (lees vrouwelijk) publiek van volwassenen en vormt de tijdsinvestering voor zorgverleners-portrettisten een evidente drempel. Voorbereiding, interview en uitschrijven van het gesprek zijn niet gemakkelijk combineerbaar met een voltijdse job in de sowieso al overbevraagde wereld van de zorg. En al wordt verwacht dat de gespreksmethodiek over religieuze en culturele grenzen uitstijgt, toch vormt de gestipuleerde voorwaarde dat een portrettist de taal van de geïnterviewde spreekt in een multiculturele samenleving geen sinecure. Het zijn kanttekeningen die een groeiende organisatie alleen maar kan aangrijpen om nóg beter te worden in wat men nu al zo goed doet. Het koor aan getuigenissen van stervenden, zorgverleners en na(ast)bestaanden dat het boek opluistert en de stem van Ingels en Morel afwisselt, draagt ontegensprekelijk deze hoopvolle boodschap mee uit: De Amfora-methodiek, zo tonen ook de eerste wetenschappelijke bevindingen, biedt troost in rouw en verbinding over de grenzen van leven en dood heen, en dit niet alleen voor stervende en interviewer, maar ook in de intimiteit van de familierelaties en zelfs binnen zorgteams. Het Amfora-gesprek lijmt wat de dood zou kunnen verscheuren.
De verbindende kracht van eindelevensverhalen is een inclusief boek geworden, een leidraad met veel rust en wit- en blauwruimte, QR-codes die naar nóg meer mooie getuigenissen voeren, een heldere lay-out en, ondanks de visuele bijklank van een 'levensportret', met spaarzame illustraties. Verbindende, maar klare taal primeert. Het is een uitnodigend boek geworden, een zoveelste terechte en warme oproep om te blijven praten, zoals Marc Cosyns zou zeggen, 'voor (en na) het sterven gaan'.
_Verder lezen:
Hilde Ingels en Michèle Morel: De verbindende kracht van eindelevensverhalen. Als het afscheid nabij is (Owl Press, 2023)
Kwintessens
Zoë Ghyselinck is postdoctoraal onderzoeker in de vakgroep Letterkunde van de universiteit Gent en gastdocent Algemene Literatuurwetenschap aan de KU Leuven. Ze doet onderzoek naar de raakvlakken tussen dodencommunicatie en mediatechnologie in de moderne en contemporaine literaire verbeelding en naar narratieve praktijken in eindelevens- en rouwcontexten.
_Zoë Ghyselinck -
Meer van Zoë Ghyselinck

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws