Thomas Bernhard
Benny Madalijns
fictie
  • 375 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

26 mei 2024 Verstoring
De Oostenrijker Thomas Bernhard (1931–1989) is een van de radicaalste en meest omstreden auteurs van de naoorlogse Duitstalige literatuur. Zijn romans en theaterstukken getuigen van een ongekend pijnlijke levensgeschiedenis: als ongewenst kind opgegroeid in vernederende armoede en in een omgeving waarin ook na de oorlog de nazistische mentaliteit nog springlevend was, werd hij bovendien levenslang gekweld door levensbedreigende ziektes. Zijn ganse oeuvre gaat dan ook voornamelijk over ziekte en dood, want net als hij, is ook de mensheid door een dodelijke ziekte aangetast en haar rest niets anders dan geduldig wachten op een dood die onvermijdelijk komen zal.
In zijn teksten is zelfs de verstikkende verplichting om te blijven hopen opgegeven, en vervangen door woede en teleurstelling. Mensen hebben eenvoudigweg het recht om ongelukkig te zijn, te blijven nadenken over wat hen weerzin inboezemt, en om boven alles met zichzelf overhoop te liggen. Kortom: een krabbenmand gefundenes fressen voor zelfbenoemde cultuurpessimisten en andere meerwaardezoekers.
In een interview liet hij ooit optekenen: als ik me goed voel heb ik totaal geen zin in schrijven. Schrijven als een niet te bedwingen ziektepatroon dus, waarbinnen de kunstenaar zijn lusten ongestoord kan botvieren. Taal die zich weerspiegelt in het idee-fixe, de obsessie en de zelfkwelling waardoor ook de opgevoerde personages worden beheerst. Hun zwijgen is sterven, zo lijkt het wel. De sprekenden houden de illusie hoog dat er hoe dan ook een illusie hoog te houden valt en dat er alsnog een zin in de onzin kan worden ontdekt.
Voor Bernhard (al vroeg een longpatiënt) is de levenslange poging de dood te ontkomen de aanleiding tot creativiteit. Telkens weer ensceneert hij de terugtocht uit de samenleving in het isolement; telkens weer projecteert hij de dood als het consequente voltooien van de weg in afsluiting en eenzaamheid: een beklijvende metafoor voor de uitzichtloze conditie van de mens.

"Hier een praktijk beginnen grensde aan waanzin. Hij was er echter al aan gewend slachtoffer van een door en door zieke, zowel tot gewelddadigheid als door krankzinnigheid neigende bevolking te zijn…"
Thomas Bernhard is dan ook een vreugdeloze tobber wiens schrijverschap je best kan zien als een ondienstige afweer tegen de dood. Een deugddoende, maar tevergeefse therapie tegen de angst, zeg maar, waaruit ik bijwijlen graag mijn eigenste portie prikkende Weltschmertz lepel. Ik vertoef dan ook bijzonder graag in de boeken van dit Oostenrijkse enfant terrible. Niet bepaald ideale zwembadlectuur, maar eerder een genadeloze, voorgehouden literaire spiegel, die de Oostenrijkse ziel genadeloos uitbeent. Schelden op Oostenrijk en het eigen nest bevuilen: de haattirade verheven tot kunstvorm.
Inderdaad, hij kon hartstochtelijk schimpen en foeteren, overal zag hij idioten, leugenaars en nazi’s en verhief zodoende als het ware de haattirade tot kunstvorm. Dat zorgde vaak voor opschudding en ging ook internationaal niet onopgemerkt voorbij. Nu ja, mogelijk kun je Oostenrijk vergelijken met ons land: een eerder klein, surreëel landje met een majeure geschiedenis, dat zich best laat lezen als een archaïsch rariteitenkabinet dat nauwelijks te vatten is, maar tot op de dag van vandaag blijft fascineren en verwonderen.
Mensen, en dan vooral Oostenrijkers, zo was zijn overtuiging, zijn te dom voor wat hij schreef.
Zijn leven lang heeft hij zijn verachting uitgesproken over de bekrompenheid, de kleinburgerlijkheid, het dilettantisme, de mediocriteit, de hypocrisie en ‘Über alles’ de domheid van zijn landgenoten. Nagaan of dat tot op vandaag geldig blijft, is een van de boosaardige geneugten die met het lezen van zijn boeken gepaard kan gaan.
In het boek Verstoring (Verstörung) uit 1967 vloeien al zijn geliefde thema’s op een fantasmagorische wijze samen: metafysisch solipsisme, het in je hoofd opgesloten zitten, de onmogelijkheid van communicatie, de ontoereikendheid van taal, het uitgesloten zijn, krankzinnigheid, ziekte, dood en weliswaar laatst genoemd, maar niet minder waardevol: de allesbepalende dwaaltuinen van zoiets surrealistisch als familiebanden.
"We leven al zo lang samen en kennen elkaar niet. Ieder leeft volstrekt zijn eigen leven, hoewel we heel dicht op elkaar zitten. Het hele leven was niets anders dan een verwoede poging om elkaar te vinden." (pagina’s 44-45)
Het verhaal loopt als volgt. Op een ochtend neemt een dokter zijn zoon, een idealistische 21- jarige student mijnbouwkunde, mee op zijn dagelijkse ronde langs een reeks lichamelijk en geestelijk zieke patiënten in een bergachtig en ontoegankelijk deel van het Oostenrijkse platteland.
"Er is nauwelijks een afgelegenere streek dan die tussen Geistthal en Hauenstein." (pagina 49)
Allerlei excentrieke patiënten passeren de revue, van een caféhouder wiens vrouw is vermoord tot een muzikaal genie dat in een kooi wordt gehouden.
"Hij kwam, zei mijn vader, dag in dag uit bijna alleen maar bij weerzinwekkende mensen, liep, als hij die huizen binnenging, de barbaarsheid in, de gewelddadigheid in, met zijn dokterstas, eigenlijk alleen maar een misdadige wereld in en uit." (pagina’s 17-18)
Naarmate de tocht vordert wordt de weg smaller en duisterder en de geestelijke verstoring van de patiënten ernstiger. De laatste patiënt, de exencentrieke en aan slapeloosheid lijdende Prins Saurau in zijn kasteel in Hochgobernitz, vormt in dit opzicht het meest groteske geval. Hij vergast de dokter en zijn zoon op een monoloog waarin alle bovengenoemde thema’s op filosofisch en taalkundig onnavolgbare wijze aan de bod komen.
"Alles is zelfmoord. Hoe we leven, wat we lezen, wat we denken: handleidingen voor zelfmoord. Doden, zei de vorst, zijn aantrekkelijker dan nog-niet doden. Ongeacht waaraan we herinnerd worden, waarop we opmerkzaam gemaakt worden, we worden aan de dood herinnerd, we worden op de dood opmerkzaam gemaakt. ’s Nachts voor het raam staand, verschillende koorddansers observerend, die op koorden die in het oneindige zijn opgehangen lopen en van wie het aanroepen met de dood bestraft wordt. Maar altijd wanneer we over zelfmoord spreken, zeten we iets komisch in gang." (pagina 165)
Bernhard is als beschrijver van ziekte, verval en afbraak in dit boek weerom geen vrolijke knaap en dwingt zijn lezers ook nu weer tot het inzicht dat het leven uitzichtloos is en uiteindelijk zal leiden tot de volmaakte leegte. Een ervaring waarvan slechts één bevredigende uitdrukkingswijze bestaat: de uiteindelijke dood. Hij beschrijft in dit meesterwerk niet alleen de biologische dood, maar ook de levende dood: de geïsoleerde existentie, waarbij zelfmoord, zoals geweten, de enige consequente oplossing biedt.
Het gegeven klinkt weinig aantrekkelijk, niet? Want waarom zou je tweehonderddrieëntwintig bladzijden lang naar de verbitterde tirade van een schrijvende misantroop luisteren? Het antwoord: wel, vanwege de stijl en het sardonisch ingebakken gevoel voor zwartgallige humor. Twee onlosmakelijke bouwstenen die het verhaal meer dan behapbaar maken. Het is gewoonweg de kunst om je door de nooit eindigende stroom van Bernhards betoverende zinnen te laten meevoeren op de stroom van dat soort denkbeelden die de meest tragische en zware onderwerpen en gebeurtenissen met een ongekende scherpzinnigheid te lijf te gaan. Hij stelt de dingen nu eenmaal graag radicaal, zonder poespas.
"Als ongeschoold arbeider bij een leerlooier in Krotendorf werkte haar zoon zelfs op zondagen. Zijn kleren verspreidden, als hij op bezoek kwam, een afschuwelijke kadaverlucht, net als de kleren van zijn vrouw, net als de kleren van haar kleinkinderen. Het hele huis stonk, als zij er waren, naar de kadaverlucht, en ze zei dat ze, als ze allemaal weg waren, alle ramen urenlang moest openzetten om het te kunnen uithouden. De stinkenden zelf echer merkten niet meer dat ze stonken." (pagina’s 36-37)
Enfin. De meest aangrijpende boeken zijn mijns inziens die boeken waar de maker van bij het begin tot aan de laatste bladzijde sterk en intiem verweven is met zijn of haar tekst. Verstoring is zo'n boek. Als lezer proef je op elke bladzijde iets wonderlijks. In elk woord van dit meesterwerk hoor je de ontzagwekkende en ingrijpende stem een met gezondheidsproblemen kampende misantroop en duiveluitdrijver. In elke zin, in elke paragraaf woont de goesting om de dokter en zijn zoon onvoorwaardelijk te volgen op hun bittere queeste naar de ultieme schuilplaats van de misvormde, de uitgestotene, de zwakzinnige en de mislukte mens: het Oostenrijkse hinterland waar het zwijgen en dat wat verzwegen moet worden, meer zegt dan dat wat uitgsproken wordt.
"Ik heb doorlopend koorts, dokter, maar het is zo’n koorts die de koortsthermometer niet aangeeft. Ik ben een niet meer functionerende barometer." (pagina 212)
Bernhards graf op het Grinzinger Friedhof in Wenen-Döbling ligt op een heuvel, beschermd door twee bomen. Het decor is even bedwelmend als pittoresk: een sierlijk smeedijzeren kruis, met ernaast een steen om op te zitten. Aan de overkant kleuren de wijngaarden van de lokale wijnhuizen het landschap. Het is een messcherp beeld zoals Bernhard het zelf graag gewild had: uniek maar zonder pathos en al te veel tamtam.

Benny Madalijns
Thomas Bernhard
Benny Madalijns
fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies