Kwintessens
Geschreven door Jürgen Pieters
  • 1554 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

26 juni 2023 Geen toneel
Sinds het overlijden van mijn moeder, op 9 juli van vorig jaar, belde ik elke dag met mijn vader. Twee keer daags zelfs: een keer 's ochtends en een keer 's avonds. Op dagen dat ik hoorde dat het niet goed met hem ging, belde ik soms nog een keer tussendoor. De pijn en de wroeging – ik was er niet genoeg – werd er vanzelfsprekend niet kleiner door.
Er waren veel dagen dat het niet goed ging. Mijn vader was ziek, al een jaar of vijf. Sinds de dood van mijn moeder was hij zelfs twee keer ziek: een keer van kanker, een keer van verdriet. Het is onmogelijk om te zeggen welke van die twee ziektes hem het meest heeft doen afzien. Zijn twee ziektes speelden op elkaar in, ze maakten elkaar ook erger.
De dood van mijn moeder was de grootste tragedie uit mijn vader zijn leven. Misschien wel de enige. Hij is niet heel erg oud geworden, zeggen vrienden mij, maar daarop antwoord ik steevast: nee, maar hij heeft een goed leven gehad, een mooi leven. Tot in zijn laatste week – toen hij de beslissing had genomen dat het genoeg was geweest. Ik zal die laatste week nooit vergeten. Hij kreeg de tijd om afscheid te nemen, van goede en dierbare vrienden, de beste buren die iemand zich kan wensen, van mij en mijn gezin (de drie kleinkinderen die het laatste vierde van zijn leven hadden gekleurd), en hij slaagde erin dat te doen zoals hij was: bezwaard door grote en kleine zorgen, emotioneel, maar ook met de nodige humor.
Elke dag van die laatste week kreeg ik briefjes, gele post-its die iemand van de verpleging hem had gegeven. Briefjes die aangaven waar de sleutels van zijn tuinhuis lagen (het stond al jaren open, daar niet van). Hoe ik de auto in achteruit moest leggen wanneer ik ermee uit de garage zou rijden – achteruit rijden met een auto was een van zijn grote angsten. Misschien geloofde hij dat hij die angst had doorgegeven? (Het is een geruststelling: we moeten onze kinderen niet zo goed kennen als we denken of hopen.)
De dag voor zijn vertrek hoorde ik hem nog grappen met de verpleegsters van de gang waar hij lag, Zorgeenheid 23. Een van hen zei hem dat hij mooie ogen had. Zijn reactie, tekenend voor de kleine lieve clown die hij altijd is gebleven: 'Zal ik ze even uitnemen?' (inderdaad …).
Ik heb het de voorbije dagen al aan veel mensen gezegd: ik ben de dokters en verpleging van de kliniek waar mijn vader patiënt was enorm dankbaar voor de goede zorgen die ze hem al die jaren hebben gegeven. Mijn bewondering voor mensen in de zorg was voordien al groot, maar ze is de voorbije maanden enkel toegenomen.
In een van zijn vele onvergetelijke brieven aan Lucilius schrijft Seneca het volgende: 'Als het lichaam geen nuttige dienst meer verricht, waarom zou je de lijdende ziel dan niet laten vertrekken? En misschien moet je dat wel iets eerder doen dan nodig, om te voorkomen dat je het, als het echt nodig is, niet meer kunt. Het gevaar van lage levenskwaliteit is groter dan dat van een ontijdige dood, dus je zou wel dom zijn als je niet tegen een kleine prijs in tijd een kans op grote tegenslag afkoopt.'
Mijn vader was geen Seneca, daarvoor is hij altijd te emotioneel geweest, te weinig een mens van de harde rationele logica. Hij was geen denker, en al helemaal geen heidens denker. Hij was ervan overtuigd dat zijn vertrek hier hem weer bij zijn vrouw zou brengen en het is die overtuiging die hem ook de rust bezorgde die hij in zijn laatste dagen uitstraalde. Het is die rust die het goede einde van zijn goede leven door en door heeft bepaald.
'Ik zal niet door de dood vluchten voor een ziekte', schrijft Seneca nog, 'mits die geneeslijk is en de geest niet belemmert. Ik zal de hand niet aan mijzelf slaan vanwege pijn. Wie zo sterft lijdt een nederlaag. Maar als ik te weten kom dat ik die pijn voorgoed moet dragen, dan zal ik weggaan, niet vanwege die pijn op zichzelf, maar omdat hij mij in de weg zal staan bij alles waar ik voor leef. Wie vanwege pijn de dood zoekt is zwak en laf, maar wie leeft ter wille van zijn pijn is dom.'
Mijn vader was allesbehalve dom, maar heel zeker ook niet zwak en laf. Hij was een mooi mens, dat weet iedereen die hem goed kende. Het was ook niet moeilijk om hem goed te kennen: hij kon niet verbergen wie en hoe hij was. Dit ene ding tekent hem naar mijn gevoel ten voeten uit: voor iemand die zo goed toneel kon spelen op de planken van het amateurtoneel in zijn dorp, was het hem onmogelijk om in het leven buiten het toneel te doen alsof. Dat is misschien wel de belangrijkste les die hij mij heeft geleerd: beperk het toneel tot de momenten waar het echt thuishoort. Daarbuiten, geen toneel.
Kwintessens
Jürgen Pieters doceert algemene literatuurwetenschap en praktijk van de kunst- en cultuurkritiek aan de Universiteit Gent. Hij publiceerde in 2021 'Literature and Consolation. Fictions of Comfort' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts).
_Jürgen Pieters -
Meer van Jürgen Pieters

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws