Kwintessens
Geschreven door Karel D'huyvetters
  • 311 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

13 augustus 2024 De vos en de egel
Een kennis wees me op de Nederlandse auteur Wessel te Gussinklo (1941-2023), die me onbekend was, en bezorgde me de recensie die hij maakte van diens boek Palestina als adderkluwen.
De Israëlische tragedie (2008), een werk dat vooral kritisch is voor de Palestijnen, zonder evenwel Israël al te lichtvaardig vrij te pleiten. Dat was voldoende om mij op pad te zetten om meer te weten te komen over deze auteur. Ik keek vooral uit naar zijn boek met de uitdagende titel Wij zullen aan God gelijk zijn en eeuwig bestaan (2015). Ik was enigszins verwonderd dat het boek nergens nog te koop was, ook niet bij uitgeverij Koppernik, en zelfs niet tweedehands. Ik vond het evenmin in de bibliotheken in de buurt. Uiteindelijk heeft mijn kleinzoon, zopas master Oude geschiedenis aan de KU Leuven, het voor mij ontleend in de bibliotheek van de Letterenfaculteit, waar het zo te zien zonder vaak ter hand genomen te zijn in de boekenrekken een laatste rustplaats had gekregen.
Mijn verwachtingen waren blijkbaar te hoog gestemd. Na goed honderd bladzijden hield ik het ten slotte voor bekeken. De auteur zou zeven jaar aan zijn magnum opus gewerkt hebben, maar ik kon er weinig origineels in aantreffen. Hier en daar vielen me ook onnauwkeurigheden op. Dat begon al met de titel, die ik vrij gemakkelijk in zijn correcte Bijbelse context kon situeren, temeer daar hij in een meer volledige versie als een van de drie motto’s voor het boek gebruikt is: 'Wij zullen een toren bouwen die tot in de hemel reikt en aan God gelijk zijn, en voor eeuwig bestaan. Maar God sloeg ze met vele talen en ze dwaalden weg over de aarde en keken naar de Toren van Babel niet meer om’. De auteur geeft als bron enkel 'Genesis’. De vindplaats is het elfde hoofdstuk van Genesis, vers vier. Dat luidt evenwel als volgt: 'Nu zeiden ze: Laten wij een stad bouwen met een toren, waarvan de spits tot in de hemel reikt; dan krijgen wij naam en worden wij niet over de aardbodem verspreid’. Ik zocht tevergeefs naar een vindplaats voor de versie van Te Gussinklo, en moet dus veronderstellen dat het een verdichtsel van hemzelf is, waarin hij ook de daaropvolgende verzen samenvat. Enkel in een helaas anonieme tekst op de website van het katholieke godsdienstonderwijs 'Thomas’ vond ik een passage die erbij aansluit: 'Deze bestond erin een toren te bouwen waarvan de spits tot aan de hemel reikt, als een poging van de mensen om aan God gelijk te worden gesteld en zo controle te kunnen uitoefenen op de realiteit’. De bron voor die uitspraak wordt ook hier niet vermeld, misschien is het wel Te Gussinklo?
Auteurs zijn meestal eigenzinnige mensen, en Te Gussinklo was dat zeker ook. Maar met citaten moet je ook als auteur en vooral als essayist zorgvuldig omgaan, zeker als je die als titel en als motto gebruikt, en vooral als ze algemeen bekend zijn omdat ze uit een voor de hand liggende bron komen. Je moet de mensen niet zonder goede reden op het verkeerde been zetten. Hugo Claus deed dat weleens als mystificatie, of als een inside joke, wat iemand als Paul Claes evenwel meteen doorhad.
Die onverklaarbare afwijking van het origineel bleek niet de enige te zijn, en wijst op een meer algemene onzorgvuldigheid in het omgaan van de auteur met zijn bronnen, die hij overigens vrijwel nergens vermeldt. Dat is bevreemdend voor een werk van die omvang en met dat opzet: een cultuurfilosofisch essay over zowat de hele wereldgeschiedenis en alle grote beschavingen. De auteur schrijft in nogal hoogdravende auctoriële taal en stijl, alsof alles wat hij naar voren brengt zelfbedacht is, wat natuurlijk onmogelijk is. Als men de bronnen die men gebruikt niet aangeeft, kunnen de lezers ze niet nagaan. Als men dan ook nog eens foute bronnen vermeldt, is het hek helemaal van de dam. Ik heb toen mentaal afgehaakt. Ik las nog enkele hoofdstukken verder, maar dan hield ik er mee op. Het aanbod was schraal, de exuberante taal ging allengs vervelen, en het vertrouwen was zoek.
Op bladzijde 38 heeft de auteur het over 'de vos en de egel uit de fabel van Aesopus’. Die verzameling behoort tot het gezamenlijk cultureel erfgoed, maar ik kon me die fabel niet meteen herinneren. Na wat goochelen met Google vond ik daarover een uitstekende tekst op Wikipedia. Het is het verhaal van een vos die overdekt met bloedzuigende vliegen bij een rivier ligt, waar een egel voorbijkomt en hem aanbiedt die parasieten voor hem weg te halen. De vos wijst het voorstel heftig af, want, zegt hij, nu zijn die vliegen volgezogen, en laten me met rust; als je die weghaalt, komen er nieuwe en die zuigen zich dan op hun beurt vol. Het verhaal verwijst naar maatschappelijke parasieten, zoals vorsten, adel, rijken, ambtenaren, priesters, die zich tegoed doen aan werkende mensen; als je die uitschakelt, komen er gewoon andere voor in de plaats …
Die fabel blijkt evenwel niets te maken te hebben met wat Te Gussinklo bedoelt, zoals blijkt uit de context. De verwijzing slaat dus niet op de fabel van Aesopus, maar op een eenregelig vers van Archilochus, een Griekse lyrische dichter uit de zevende eeuw voor onze tijdrekening. Zenobius, een Griekse spreekwoordenverzamelaar uit de eerste helft van de tweede eeuw, haalt een fragment van hem aan, dat veel later ook Erasmus opnam in zijn Adagia. Het is echter vooral bekend geworden door het gelijknamige essay van Isaiah Berlin The Hedgehog and the Fox (1953). Dat is ongetwijfeld waar de auteur de mosterd haalde. In het Grieks luidt het kernachtig: πόλλ' οἶδ' ἀλώπηξ, ἀλλ' ἐχῖνος ἓν μέγα. Ik vertaal het vrij als 'een vos kent vele zaken, maar een egel één grote zaak’. Over de interpretatie bestaan vele meningen. Een daarvan ligt voor de hand: de vos staat bekend als een uiterst sluw dier, dat veel streken heeft om zijn prooi te verschalken en om te ontsnappen aan vijanden en achtervolgers; een egel niet: die rolt zich bij het minste gevaar op in een quasi ondoordringbare bol. Men kan de vergelijking op allerlei manieren doortrekken voor mensen, of voor schrijvers, zoals Berlin doet. Het is ook een mooi beeld voor het verschil tussen mensen met een open ingesteldheid en fundamentalisten, niet het minst over de Godsvraag.
Toen ik die vergissing opgemerkt had, was mijn argwaan gewekt. Ik vond het dan weer niet de moeite waard om enkele andere zeldzame min of meer expliciete bronvermeldingen na te pluizen, zeker als ze gevolgd worden door 'naar ik meen’ of 'vermoed ik’, waarmee de auteur zichzelf al te gemakkelijk ontslaat van de verplichting om ze te verifiëren. Ze zijn ook niet gemakkelijk op te zoeken in de tekst: er is geen index van namen, geen zaakregister, geen bibliografie, geen voetnoten, niks.
De eerste 100 van de 360 bladzijden zijn in veel opzichten teleurstellend. Een dergelijk groots opgezet werk staat en valt met de kwaliteit van het geleverde opzoekingswerk en het genie van de auteur. Op beide punten schiet Wessel Te Gussinklo tekort. Over de rest van het boek moet ik mijn oordeel opschorten: ik ben er niet aan toe gekomen, maar de schuld daarvoor ligt helemaal bij de auteur.
Er is iets diep tragisch aan een dergelijk onaf werkstuk. Met wat goede raad en begeleiding zou het toch mogelijk moeten geweest zijn om in zeven jaar tijd, zelfs als men ondertussen nog andere bezigheden had, met dezelfde materialen over hetzelfde onderwerp een evenwichtiger en zo meer genietbaar boek tot stand te brengen. Nu blijkt zijn titel en motto profetisch. Zijn poging om een taaltoren te bouwen die tot in de hemel reikt, en zo aan God gelijk te zijn, is ook zonder goddelijke tussenkomst geëindigd in een Babelse spraak- en denkverwarring. Zijn boek is onvindbaar, niemand kijkt er nog naar om. Zo vergaat het iemand die zichzelf nochtans tot de belangrijkste schrijvers van Nederland rekende, en die in de loop der jaren inderdaad met enkele prijzen geëerd werd. Literair succes is een wildfire, een lopend vuurtje, een opflakkering. Om blijvend te branden, is er meer substantie vereist.
Kwintessens
Karel D’huyvetters (°1946) legt zich toe op de geschiedenis van het atheïsme en het antiklerikalisme. Van hem verschenen Nederlandse vertalingen van de belangrijkste werken van Spinoza, met uitvoerige commentaren. Hij onderhoudt een website over Spinoza en een persoonlijke website.
_Karel D'huyvetters -
Meer van Karel D'huyvetters

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws