Kwintessens
Geschreven door Anton van Hooff
  • 456 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

14 juni 2024 Hippokrates verbiedt geen hulp bij euthanasie
'Ja, maar mijn artseneed verbiedt het nu eenmaal’. Dat verklaren artsen die principieel assistentie weigeren bij euthanasie of eigendoding. Soms voegen ze als motief toe dat ze de Eed van Hippokrates aflegden. De Vlaamse Orde der Artsen maakte hen ook wijs dat ze die klassieke gelofte afleggen, want zij 'heeft,’ zegt zij op haar webstek, 'een jarenlange traditie om pas afgestudeerde artsen de kans te bieden de Eed van Hippocrates af te leggen in een plechtige zitting. Deze – ondertussen aangepaste – eed werd door Hippocrates al rond 400 voor Christus gebruikt als "gelofte” die zijn leerlingen dienden af te leggen’. Inderdaad is de eed ‘ondertussen aangepast’ en wel heel radicaal. Maar zelfs als artsen menen toch wel impliciet de eed van meer dan 2400 jaar geleden te hebben afgelegd, en daardoor niet te ‘mogen’ helpen, zitten zij ernaast. We analyseren die antieke tekst, maar eerst bekijken we wat Vlaamse artsen tegenwoordig beloven.
_De Vlaamse artseneed
Nu ik toetreed tot het medisch beroep,
beloof ik dat ik mij naar mijn beste vermogen zal inzetten voor een kwaliteitsvolle geneeskunde ten dienste van de medemens en de samenleving.
Ik zal de gezondheid en het welzijn van mijn patiënt als prioriteit beschouwen.
Ik zal de personen die mijn zorg vragen correct informeren.
Ik zal de autonomie en de waardigheid van mijn patiënt eerbiedigen.
Ik zal erop toezien dat het menselijk leven optimaal geëerbiedigd wordt.
Ik zal mijn plicht ten aanzien van mijn patiënt vervullen zonder onderscheid van leeftijd, ziekte of handicap, levensbeschouwing, etnische afstamming, gender, nationaliteit, politieke overtuiging, ras, seksuele geaardheid, sociale stand of enige andere factor.
Ik zal de geheimen die mij worden toevertrouwd bewaren, ook na de dood van mijn patiënt.
Ik zal het beroep van arts plichtsbewust en waardig uitoefenen, met inachtneming van de goede medische praktijkvoering.
Ik zal mijn professoren, mijn collega’s en mijn studenten het respect en de erkenning tonen die hen toekomen.
Ik zal mij blijven bijscholen en mijn medische kennis delen in het belang van de patiënt, de grenzen van mijn mogelijkheden niet overschrijden en waar mogelijk bijdragen tot de vooruitgang van de geneeskundige kennis.
Ik zal verantwoordelijk omgaan met de middelen die de maatschappij ter beschikking stelt en ijveren voor een gezondheidszorg die toegankelijk is voor iedereen.
Ik zal toezien op mijn eigen gezondheid, mijn welzijn en de instandhouding van mijn opleiding om onberispelijke zorg te verlenen.
Ik zal mijn medische kennis niet gebruiken om de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden te schenden, zelfs onder dwang.
Dit verklaar ik plechtig, uit vrije wil en op mijn woord van eer.

Slechts een enkele zin, die over geheimhouding en solidariteit aan de beroepsgroep, komt enigszins overeen met de antieke tekst, zoals zal blijken. Alleen de pas in 2017 toegevoegde zin 'Ik zal erop toezien dat het menselijk leven optimaal geëerbiedigd wordt’ kan met goede of kwade wil worden uitgelegd als een alibi om geen hand toe te steken als een patiënt de dood wil. Maar goed, de Vlaamse arts meent dan toch dat zijn gelofte de heilige Eed van Hippokrates insluit, want de Orde zegt dat.
_Alleen de Hippokratische sekte
Wat dat artsengenootschap niet zegt, is dat die eed enkel voor de sekte van de Hippocratici gold. Ja, een sekte, want zoals uit de eed blijkt, worden de gelederen gesloten gehouden en blijven de beroepsgeheimen intern. De grote meerderheid van antieke artsen was er dus niet aan gebonden. Zij waren zonder meer bereid hun medisch kunnen ter beschikking te stellen als iemand de mors voluntaria wenste; dit 'gewilde dood’ was de gangbare uitdrukking, een woord als 'zelfmoord’ bestond in het Grieks en Latijn eenvoudig niet. Het christendom maakte er echter een 'doodzonde’ van en vond in 1177 het hatelijke woord suicida uit.

Er zijn dan ook heel wat gevallen gerapporteerd van medici die willig hulp verleenden bij zo’n gewilde dood. Exemplarisch is de medische assistentie bij Seneca’s eigendoding in het jaar 64 op bevel van oud-discipel Nero. In zijn neostoïcijnse bewondering heeft Rubens de episodes die Tacitus uitvoerig beschrijft (Annales 15, 62-65), in beeld gebracht, inclusief het aansnijden van de aderen door een medicus – een chirurgijn? – en het aanreiken van een ampul met scheerlingsap door een geneesheer, waardoor de daad een heropvoering van Sokrates’ einde werd.

Bekijk hier een prent naar Rubens’ schilderij Dood van Seneca (1612/3). Afgebeeld zijn de officier met helm, die Nero’s dodingsbevel heeft overbracht, de hurkende secretaris die Seneca’s laatste woorden optekent, die zo algemeen bekend waren dat Tacitus het – tot onze spijt – overbodig vindt ze weer te geven, de chirurgijn die het bloed van de arm-ader opvangt en links de geneesheer met in de hand de ampul met het geheiligde scheerlingsap.
_De context
Voor de classici die het Leuvense tijdschrift Kleio lezen, heb ik een analyse van de Griekse tekst gemaakt. Hier wordt uitgegaan van een zo letterlijk mogelijke weergave.

Onder de aanroeping van Apollo, Asklepios, Hygieia, Panakeia en alle mannelijke en vrouwelijke godheden verplicht de aankomende Hippocraticus zich om zijn leermeester aan zijn ouders gelijk te stellen en hem, indien nodig, van onderhoud te voorzien. Diens nakomelingen zullen hem als broers zijn. Desgewenst zal hij hen zonder betaling in de geneeskunst onderwijzen. De exclusiviteit van het genootschap wordt verzekerd doordat hij alleen zijn eigen zonen, die van zijn leermeester en hen die zijn ingeschreven en 'bezworen door medische code’ in zijn medische kennis zal laten delen.
'Ik zal naar mijn vermogen en weten de leefregels toepassen ten bate van de patiënten, en hen vrijwaren van wat tot schade en onrecht leidt.’ De woorden schade (dèlèsis) en onrecht (adikië) zijn zakelijke, juridische termen; het gaat dus niet per se om het vermijden van behandelingen die de kwaal verergeren, zoals in de Latijnse formule primum non nocere, 'voor alles niet schaden’ wordt uitgedrukt. Het werkwoord waarvan dèlèsis is afgeleid, betekent (materiële) schade toebrengen. De juridische connotatie van adikië behoeft toelichting.

We moeten voor ogen houden dat in de oudheid arts en patiënt een zakelijke overeenkomst aangingen. In principe kon de ingehuurde medicus dus voor 'schade’ verantwoordelijk worden gesteld. De uitvoerige ziektebeschrijvingen in het omvangrijke Corpus Hippocraticum zijn dan ook vooral gericht op de prognosis. Zo wisten de artsen of een behandeling kansrijk was, zodat ze het geval zonder risico konden aannemen.

We laten de nu volgende passage over het verstrekken van gif en een 'verderfelijk tampon’ voor vrouwen even zitten om die in de context te plaatsen. 

Daarna zweert de arts zuiver en moreel te leven en zijn vak uit te oefenen. Dan wordt het opeens heel concreet: 'Ik zal niet snijden, zelfs niet bij de steenlijders, maar dat overlaten aan vakmensen’. Hippocratische artsen waren immers wars van chirurgische ingrepen, zij zwoeren bij een helende leefwijze, diaita(>dieet), die het verstoorde evenwicht tussen de vier lichaamssappen herstelde. Eerder beloofde de Hippocraticus al uitdrukkelijk de leefregels toe te passen. Zelfs de betrekkelijke eenvoudig ingreep om mensen van stenen in de blaas te verlossen, verklaarde hij als een handeling buiten zijn competentie. Dit detail maakt duidelijk dat de eed 'casuïstisch’ is en geen algemene code bevat, zoals – zo zal blijken – dat ook het geval is bij gif en tampon.

De eed vervolgt: 'In alle huizen die ik betreed, zal ik binnengaan ten bate van de patiënten en me onthouden van elk opzettelijk onrecht (weer: adikië) en verderf, in het algemeen en in het bijzonder van seksuele handelingen met vrouwelijke of mannelijke lichamen, zowel van vrijen als van slaven’.

Dan belooft de arts niets van wat hij bij de uitoefening van zijn werk hoort of ziet naar buiten te brengen – het befaamde beroepsgeheim. De eed wordt afgesloten met de belofte zich getrouw en eerzaam eraan te houden en een zelfvervloeking bij het in gebreke blijven.
_Euthanasie of gifmoord?
Het is binnen dit verband nu dat we de passus moeten plaatsen: 'Niet zal ik aan iemand desgevraagd een dodelijk middel geven, en ook zal ik geen advies van zulke aard geven’. Bij een eerste lezing zal iedereen menen dat de vrager de patiënt is, maar dat staat er in Grieks niet met zoveel woorden. 'Desgevraagd’ staat op zichzelf, terwijl het Grieks allerlei taalmiddelen had om het vragen te verbinden met 'iemand’, bijvoorbeeld 'aan iemand als die (voor zich) vraagt’.  Heel absoluut zegt het passivum 'als hem erom gevraagd wordt’ zonder aanduiding van wie er vraagt.

Toen Manfred Horstmanshoff en ik in 2003 bij gelegenheid van de invoering van de nieuwe Nederlandse artseneed een vertaling van de klassieke eed publiceerden, konden we het niet eens worden over de weergave van dat ene woord. Ik verzette me tegen een vertaling die de zieke onverbloemd tot de vragende maakte. Horstmanshoff ging wel in zoverre met mij mee dat ook de vraag van een derde werd opengelaten. Ten slotte vonden we elkaar in 'daarom gevraagd’, met behoud van de dubbelzinnigheid.[1]

In elk geval kan de gewraakte zin zeker niet als een absoluut verbod op hulp bij zelfdoding worden verstaan. Het gaat hoogstens alleen om het specifieke middel, gif, dat een arts in zijn intieme omgang met patiënten steeds kan toedienen, vandaar ook dat afzien van 'onrecht’. Er kan ook een algemene afkeer tegen het gebruik van 'venijnige’ middelen door de arts uit spreken; het directe vervolg het weigeren aan een vrouw een 'verderfelijke tampon’ te verstrekken wijst in die richting. Dat komt straks.

Zoals gezegd kan degene die vraagt, ook een derde zijn, bijvoorbeeld iemand die op de erfenis loert of een vijand. Angst voor criminele artsen was in de oudheid wijdverbreid, zoals een gebeurtenis uit het leven van Alexander de Grote duidelijk maakt. Tijdens zijn opmars tegen de Perzen werd Alexander door een ernstige ziekte overvallen. Hij vertrouwde zich aan de zorg van ene Philippos toe. Vlak voordat deze hem een krachtig medicijn zou toedienen, arriveerde er een brief van een vertrouweling, die Alexander waarschuwde voor Philippos: deze dokter zou door de Perzische koning zijn omgekocht om hem uit de weg te ruimen. Na lezing legde Alexander de brief onder zijn kussen. Toen Philippos met zijn drankje kwam, nam de koning het zonder aarzelen in. Tijdens het drinken overhandigde hij de brief aan Philippos, een bewijs van zijn onvoorwaardelijk vertrouwen. Toen de arts het stuk had gelezen, keken beiden elkaar strak aan, Philippos boven de brief en de Macedonische koning over de rand van de beker waaruit hij doorging te drinken. (Ploutarchos, Leven van Alexander 19).

De patiënt nu die een Hippocratische arts inhuurde, kon er zeker van zijn dat deze zich op grond van de Eed niet tot zo’n arglistig delict leende.
_De beperktheid van de eed
De eed is alleen met betrekking tot seksuele handelingen en de zwijgplicht veralgemenend, in die zin dat de arts zweert zich van strafbare handelingen te zullen onthouden. Voor de rest is de eed heel specifiek voor bepaalde gevallen: geen stenen snijden, geen vergif hanteren en ook niet, zoals direct volgt na de taboeïsering van vergif, het verstrekken van die tampon aan een vrouw: 'vergelijkelijk zal ik aan een vrouw niet een verderfelijk tampon verstrekken’. Dit is geen algemeen verbod op abortus, wat er wel van gemaakt is. In het Corpus Hippocraticum zijn allerlei afdrijvingsmethoden te vinden – zoals in een kar over een hobbelige weg rijden. Waarom mag de Hippocraticus geen vernietigende tampon geven (of aanbrengen)? Ligt dit verbod in de lijn van taboe op vergif? Of is het de heimelijkheid? Een vader zou zo zonder het te weten van nakomelingschap kunnen worden beroofd.

Bovendien is maar de vraag of het hier wel gaat om een abortivum. Het kan ook om een voorbehoedsmiddel gaan. Ook daarmee waren de Hippocratische en andere artsen vertrouwd. Mijn boek Klassieke liefde van 2020 wijdt een hele paragraaf aan antieke middelen voor gezinsplanning, inclusief de 'postnatale geboorteregeling’ door een ongewenst kind te vondeling te leggen.[2]
_Alleen de Hippocratici schuwden vergif
Het gaat dus hoogstens om een verbod voor Hippocratische artsen om het geniepige middel te gebruiken. Buiten dat genootschap was medische hulp in de vorm van gif altijd voorhanden, zoals een episode in een antieke roman duidelijk maakt. In Ephesiaka van Xenophon worden de jonggehuwde Habrokomes en Anthia door allerlei wisselvalligheden – piraten en stormen – gescheiden. Heel kritiek wordt de situatie als Anthia gedwongen wordt met een ander te trouwen. Om aan dit lot te ontkomen vraagt zij de Efesische arts Eudoxos om een 'dodelijk medicijn’ (5.5.11: dezelfde benaming als in de eed). In plaats daarvan geeft hij haar een slaapmiddel, want de heldin moet natuurlijk voor een happy ending worden bewaard. Voor de schrijver en zijn lezers was het kennelijk vanzelfsprekend dat een arts 'desgevraagd’ hulp bood, ook met gif. De eed was daarbij van geen enkele betekenis.
_De moderne overwaardering van Hippokrates’ eed
Ten onrechte hebben artsen zich dus op hun 'Hippocratische Eed’ beroepen – en sommigen doen dit nog  steeds – om hun weigering te rechtvaardigen. De medisch-historicus Lindeboom heeft Hippokrates’ eed 'de magna charta der medische ethiek’ genoemd. De antieke dokter – en zijn moderne collega – zou zich ondubbelzinnig bekennen tot de 'onaantastbaarheid van het leven’.[3] Daarom vertaalt Lindeboom: 'Ik zal aan niemand, ook niet op zijn verzoek, enig dodelijk geneesmiddel toedienen, noch mij lenen tot enig advies van dien aard’.[4]

De overinterpretatie van Hippokrates’ eed is te wijten aan het trauma van de nazistische euthanasiepraktijken. Dokters die daaraan hadden meegewerkt, beriepen zich ook op hun artseneed, volkomen misplaatst, zo betoogde Ludwig Edelstein, een gezaghebbend geleerde op het gebied van de antieke geneeskunst. Als zovele Duitse wetenschappers vond hij toevlucht in de Verenigde Staten. Daar publiceerde hij in 1943 een studie waarin hij ethische principes achter de eed zocht, die bij nader inzien de toets van de historische en taalkundige kritiek niet kunnen doorstaan.[5]
_Conclusies
1. Moderne artseneden hebben weinig van doen met de klassieke eed van Hippokrates.

2. Die antieke eed bond slechts een kleine minderheid van artsen; in het algemeen hielpen dokters bij eigendoding.

3. Zelfs die eed die alleen Hippocratici bond, verbood niet te helpen bij eigendoding, op zijn hoogst alleen door middel van vergif.

4. Zelfs is het aannemelijk dat het 'alleen’ om een verbod op gifmoord ging.
_Literatuur ter verdieping
* H. Drion e.a., Het zelfgewilde einde van oude mensen, Balans, Amsterdam 1992
* H.F.J. Horstmanshoff en J.J.E. Van Everdingen (red.), De eed van Hippocrates, Belvédère/Medidact, Overveen/Alphen aan den Rijn 2004
* Anton van Hooff, Sterven in stijl. Leven met de dood in de klassieke oudheid, Ambo/Anthos, Amsterdam 2015
_Bijlage: Hippokrates’ Eed in de vertaling van Manfred Horstmanshoff en de auteur uit 2003
Ik zweer bij Apollo de Genezer, bij Asklepios, Hygieia en Panakeia, en bij alle goden en godinnen, en ik roep hen als getuigen aan, dat ik deze eed en deze verbintenis naar beste weten en vermogen zal nakomen.

Ik zal hem die mij deze kunst heeft geleerd gelijkstellen aan mijn ouders, hem laten delen in mijn levensonderhoud en hem, als hij in behoeftige omstandigheden mocht komen te verkeren, steun verlenen. Zijn nakomelingen zal ik beschouwen als mijn broers. Ik zal hun die kunst onderwijzen, als zij die willen leren, zonder beloning en zonder schuldbewijs. Tot de voorschriften, voordrachten en heel mijn verder onderwijs zal ik toelaten mijn zonen en die van mijn leermeester, en de leerlingen die zich bij mij hebben ingeschreven en zich onder ede verbonden hebben aan de medische code, maar niemand anders.

Ik zal dieetregels naar beste weten en vermogen aanwenden ten bate van de zieken, maar van hen weren wat kan leiden tot verderg en onrecht.

En ook niet zal ik aan iemand, daarom gevraagd, een dodelijk medicijn geven en ik zal ook geen advies geven van deze aard. En evenmin zal ik ook aan een vrouw een verderfelijk tampon geven.

Rein en vroom zal ik mijn leven leiden en mijn vak uitoefenen.

Ik zal niet snijden, zelfs geen steenlijders, maar ik zal dat werk overlaten aan degenen die daarin deskundig zijn.

In welk huis ik ook binnenga, zal ik er binnengaan ten bate van de zieken, mij onthoudend van elk opzettelijk onrecht en verderfelijke handeling in het algemeen, in het bijzonder van seksuele omgang met de lichamen van mannen of vrouwen, vrijen of slaven.

Wat ik ook bij de behandeling, of ook buiten de praktijk, over het leven van mensen zal zien of horen aan dingen die nooit mogen worden rondverteld, zal ik verzwijgen, ervan uitgaande dat zulke dingen geheim zijn.

Moge het mij, als ik deze eed in acht neem en niet breek, goed gaan in mijn leven en in mijn vak en moge ik altijd aanzien genieten bij alle mensen, maar als ik hem overtreed en meinedig word, moge dan het tegendeel daarvan mij overkomen.
None
De dood van keizer Claudius op aanstichten van zijn vrouw Agrippina om zo haar zoon Nero aan de macht te brengen. Op de middeleeuwse afbeelding probeert zij het eerst met vergiftigde paddenstoelen. Als hij onwel wordt, maar niet sterft, wordt zijn keel door een arts aangestreken met een veer vol vergif; op de prent staat hij op de achtergrond pis te kijken en doet Agrippina het zelf. Nero met het naakte lijf van een vrouw beeldt uit dat hij in 59 zijn moeder laat vermoorden; hij zou zich verlustigd hebben in de schoonheid van haar lichaam.
[1] H.F.J. Horstmanshoff en J.J.E. van Everdingen (red.), De eed van Hippocrates, Belvedère/Medidact, Alphen aan den Rijn 2003

[2] Anton van Hooff, Klassieke liefde. Eros en Seks naar Ovidius, Omniboek 2020.

[3] G. A. Lindeboom, Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde, Rotterdam 19937, p.53.

[4] Lindeboom p.54.

[5] The Hippocratic Oath: Text, Translation, Interpretation (1943).
Kwintessens
Anton van Hooff is classicus, vrijdenker, republikein en heeft in die hoedanigheden allerlei functies bekleed. Naast vele krantencolumns, artikelen en bijdragen aan bundels, publiceerde hij 15 boeken over een waaier van onderwerpen: liefde, democratie, dood en eigendoding in de oudheid, Romeinse keizers, vroege kritiek op het christendom, Spartacus en het Plakkaat van Verlatinghe.
_Anton van Hooff auteur
Meer van Anton van Hooff

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws