Alain Van Hiel
Lieven Pauwels
Non-fictie
  • 2002 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

10 november 2022 Links vs rechts. Waarom rechtse mensen vrouwonvriendelijk zijn en linkse mensen heiliger dan de paus.
Alain Van Hiel is niet aan zijn proefstuk toe. Eerder verscheen van hem ‘Iedereen racist’, waarin de sociale en politieke psycholoog racisme door een wetenschappelijke bril bekeek in een toegankelijk betoog (lees: je hoeft geen data-analist of specialist te zijn om het boek te begrijpen).
In Links vs Rechts wil Alain Van Hiel de vinger aan de pols houden van de linksdenkende en rechtsdenkende mens. Wie verwacht dat ‘links vs rechts’ (als houding van burgers) echt diametraal tegenover elkaar geplaatst worden, komt bedrogen uit. En gelukkig maar, want denken in wij versus zij brengt wederzijds onbegrip voort. In een tijd waarin een verharding van het politieke discours vastgesteld wordt, is dergelijk boek een verwelkoming.
Alain Van Hiel staat bij het brede publiek en de media wellicht vooral gekend als sociaal psycholoog, maar hij heeft eveneens een grondige kennis van de politieke psychologie. Politieke psychologie was een opleidingsonderdeel dat Van Hiel werd gevraagd te doceren en waarover hij snel enthousiast werd. Na decennia van onderzoek op het thema is Van hiel bij uitstek geplaatst om zijn onderzoekservaring te delen met het brede publiek. De lezer krijgt eigenlijk een goed gebracht overzicht van wat psychologisch onderzoek heeft voortgebracht over autoritarisme (op de eerste plaats) en sociale dominantie op de tweede plaats.
Vertrekpunt is de onder psychologen, sociologen en politicologen gekende klassieker ‘De autoritaire persoonlijkheid’ van de Duitse socioloog en filosoof Theodor Adorno. U vraagt zich mogelijks af waarom ondergetekende, een criminoloog, zich geroepen voelt een review te schrijven over een onderzoeksdomein dat in oorsprong ver buiten de criminologie ontstond en zich ontwikkelde. Ik licht dit even toe, zo is mijn positie als recensent ineens duidelijk. Enige tijd geleden verdiepte ik me een tijdje in de studie van politiek geweld onder jongvolwassenen, meer bepaald in het kader van de toen hernieuwde aandacht voor gewelddadig extremisme en het zogenaamde radicaliseringsproces. Dat onderzoek had vele raakvlakken met het domein van de politieke psychologie, en gaandeweg ontdekte ik wat Van Hiel ook in dit boek beschrijft over radicalisering, met name dat onderzoek naar radicalisering eigenlijk niets nieuws onder de zon is, maar voortborduurt op studies naar politiek gemotiveerd geweld. Ik deel dit standpunt. Een doctoraat over vooroordelen (Ben Heylen, 2015) bracht me verder in contact met de literatuur omtrent de autoritaire persoonlijkheid. Ik schrijf deze review dus als iemand met een bescheiden voorkennis, maar ook als iemand die nog heel wat hiaten heeft in dit onderzoeksdomein. Daarom begin ik met de opmerking dat dit boek alvast op toegankelijke wijze (maar zonder afbreuk te doen aan het gevoel voor nuance) enige historische en conceptuele mist heeft opgeklaard.
De boeiende geschiedenis van het onderzoek naar rechts autoritarisme (en de meer recente, doch nog bescheiden traditie van het onderzoek naar links autoritarisme) is inderdaad een goede uitvalsbasis om dooddoeners over linkse en rechtse mensen bespreekbaar te maken.  Het boek mikt daarom op een divers publiek: personen met algemene interesse in de verschillen en gelijkenissen tussen linksdenkende en rechtsdenkende mensen, personen die ooit via hun opleiding met autoritarisme in contact zijn gekomen en meer willen weten over het onderwerp en hun kennis wat actualiseren, en personen die interesse hebben in de nuances die achter wederzijdse stereotypering schuilgaat. Voor elk wat wils dus.
In negen hoofdstukken (en een inleiding en nawoord) worden diverse aspecten van de stereotypering van linkse en rechtse mensen behandeld en worden overal kanttekeningen bij geplaatst. De inleiding bevat de nodige motivatie waarom dit boek relevant is om verschillen tussen mensen te begrijpen en om nuances aan de dag te leggen. Van Hiel werkt met enkele linkse en rechtse archetypetjes, die beschreven worden en die toch onderling verschillen. Deze figuren komen doorheen het boek terug, en dienen als manier om bepaalde ideeën over linkse en rechtse mensen duidelijk te maken.
Hoofdstuk één handelt over de mens achter de ideologie. We zijn misschien wel geneigd om de mens gelijk te schakelen aan een ideologie maar dat doen we dus beter niet. Beste bewijs is de zwevende kiezer, wiens stemgedrag niet noodzakelijk overeenstemt met diens ideologische houding.
Hoofdstuk twee handelt over de autoritaire persoonlijkheid. De lezer krijgt hier in alledaagse taal uitgelegd waarover autoritarisme eigenlijk gaat, en hoe zich dat uit. Hier wordt ingegaan op het boek van Theodor Adorno en collega’s, die dit lijvige empirische werk geschreven hebben na de Tweede Wereldoorlog, met het oog op het begrijpen van de massale steun voor het Nazisme als ideologie in Duitsland. De auteurs gingen op zoek naar wie de ‘rechtse mens’ eigenlijk is en of daar een persoonlijkheidsprofiel kon op geplakt worden. Adorno en collega’s wilden vooral het antisemitisme en de vooroordelen begrijpen die ‘de rechtse mens’ volgens Adorno heeft. Goed om weten is dat dit boek van Adorno gebaseerd is op empirisch materiaal verzameld in de V.S. en niet in Duitsland. Maar aangezien je rechtse en linkse mensen in elke samenleving vindt, is het evenwel geen onoverkomelijk probleem dat de studie van Adorno en co in de V.S. plaatsvond. Doorheen het boek maken we kennis met nieuwere studies die het werk van Adorno in een ander daglicht plaatsen. Deze nuances die Van Hiel maakt zijn erg belangrijk. Het werk leest überhaupt niet als een verdediging van het werk van Adorno; het is veeleer een belangrijk standaardwerk, dat het op een aantal punten toch het bij het foute eind bleek te hebben. Autoritarisme kent als houding meerdere dimensies, met name conventionele normen, straffen wat afwijkt van de groepsnorm en het volgen van de groepsleider. Het wereldbeeld betreft een wereld die gevaarlijk is, en daarom is het voordelig om de groepsnormen te volgen en wie afwijkt te willen bestraffen.
Hoofdstuk drie is getiteld ‘de samenleving is een slagveld’. In dat hoofdstuk maken we kennis met een verwant (maar toch verschillend) concept van de sociale dominantie. Dit wereldbeeld (dominantie-oriëntatie) gaat uit van een competitieve jungle, waarin er winnaars en verliezers zijn, en waar superieure en inferieure mensen en groepen bestaan. Kenmerkend aan sociale dominantie is dat men niet vindt dat de inferieuren geholpen dienen te worden, in tegendeel. De verschillen tussen beide houdingen worden hier uiteengezet. Naast culture determinanten van beide houdingen, maakt de lezer ook kennis met onderzoek dat duidelijk maakt dat er een overerfbare component aanwezig is in ideologische houdingen. Dit doet Van Hiel door de resultaten van gedragsgenetisch onderzoek toe te lichten. Voor veel mensen zal dit niet als een verrassing komen (‘de appel valt niet ver van de boom’), maar er zijn toch nog steeds misverstanden hieromtrent. Dus het is goed dat hier op ingegaan wordt, eveneens op de evolutionaire logica die hierachter schuilgaat. De rechts autoritaire houding bestaat al lang, en een zekere mate van autoritarisme kan evolutionair wel voordelig geweest zijn in voorouderlijke omstandigheden (waarin barre ecologische omstandigheden de regel waren en intergroepscompetitie om schaarse middelen voorkwam).
Die verschillen tussen sociale dominantie en autoritarisme dient de lezer goed te begrijpen, om mee te kunnen met het verhaal. Vrees niet, het gaat hier ook niet over een academisch verhaal, doorspekt in jargon, maar om een uiterst vlotte en leesbare tekst.
Hoofdstuk vier gaat over culturele terugslag. Dit hoofdstuk beschrijft de onverwachte terugkeer van autoritarisme in de 21ste eeuw, nadat onderzoekers het autoritarisme als houding in grootschalige representatieve steekproeven (zoals de European Social Survey) zagen dalen, afname na afname.
Hoofdstuk vijf is getiteld ‘Verwrongen, agressief en ongelukkig’. Hier worden de klassieke ideeën van Adorno en co over wie de rechtse mens nu wel zou kunnen zijn in het licht gehouden van moderne bevindingen. Op verschillende plaatsen wijst Van Hiel op aspecten van de bevindingen van Adorno die bijgespijkerd dienen te worden. Centraal punt in het betoog van Van Hiel is dat de rechtse mens niet zozeer door angst geregeerd wordt.
Hoofdstuk zes gaat over ‘Zwart-wit of grijs’. Hier geeft de auteur een antwoord op vragen zoals ‘denken rechtse mensen meer zwart-wit’ en ‘zijn rechts-autoritaire mensen minder intelligent’. De lezer kan genuanceerde antwoorden op deze vragen lezen in het boek. Ik ga ze hier niet allemaal verklappen, anders leest u het boek misschien niet. De nuances zijn een rode draad doorheen het verhaal. Wie denkt dat dit boek ‘linkse mensen’ verheerlijkt en ’rechtse mensen’ karikaturiseert, komt bedrogen uit.  In sommige hoofdstukken komen de zwakke aspecten van ‘rechtse houdingen’ aan bod, maar in evenveel hoofdstukken die van linkse houdingen. Daarom alleen al verdient dit boek aandacht. Wie te veel doordrongen is van het eigen gelijk, of dit nu rechts of links is, kan maar beter de hand in eigen boezem steken. Enkele heikele punten betreffen de verbanden tussen IQ en autoritarisme, maar IQ-onderzoek blijft in vele opzichten controversieel om historische redenen, waaronder de relatie tussen ‘oer-rassen en IQ’ en de massale sterilisatie van zwakbegaafden tijdens de hoogtijdagen van de eugenetica. We kunnen alvast verklappen dat complotdenkers zich overal bevinden, en niet noodzakelijk geconcentreerd zijn onder ‘rechtse mensen’ of ‘linkse mensen’. In tegendeel. We weten intussen dat ook zeer slimme mensen vatbaar zijn voor deze ‘geestesparasieten’, zoals complottheorieën wel vaker genoemd worden.
Hoofdstuk zeven handelt over de extremist, die in elk van ons blijkt te kunnen schuilen. Het onderscheid tussen radicalisme en extremisme wordt uiteengezet. Het interessante aan dit hoofdstuk is dat ook vragen zoals ‘zijn communisten linke fascisten’ beantwoord worden. Inderdaad, te lang is er eenduidig aandacht besteed aan de studie van rechts-extremistische bewegingen en hun aanhangers, maar men vergeet daarbij wel eens dat het in ideologisch linkse Utopia’s evenmin prettig toeven is.  
Hoofdstuk acht gaat over de doodstrijd van het establishment, een brandend actueel thema, want het establishment is kop van jut in vele extremistische discoursen en dit zowel langs de linkerzijde en rechterzijde. Een blik op de afgelopen verkiezingsuitslagen spreekt in dit verband boekdelen. In dit hoofdstuk stelt Van Hiel dat het vooral politiek cynisme is dat meer aandacht verdient. Iedereen heeft de mond vol van polarisrering en populisme, maar politiek cynisme kan men beter trachten te bestrijden. Zolang er cynisme is, zullen de traditionele partijen (aan elke zijde van het spectrum) het moeilijk blijven hebben. Dit stemt alvast tot nadenken. De partijpolitiek wacht zeker belangrijke uitdagingen als zij het tij willen doen keren.
De afsluiter, hoofdstuk negen, is getiteld ‘ideologische houdingen niets meer, niets minder’. Hier wordt nogmaals gewezen op het feit dat er nuances moeten aan de dag gelegd worden en dat de onderzoeksresultaten gemiddelde verschillen laten zien, maar gemiddelden zijn ook maar een statistiek: daarachter schuilt natuurlijk een variatie (zowel binnen eerder linkse als rechtse mensen), en dat wordt doorgaans vergeten.
Hoewel elk hoofdstuk afzonderlijk gelezen kan worden, doet de lezer er wel best aan om de inleiding, hoofdstuk één en twee eerst te lezen. Daar worden immers de fundamenten gelegd die nodig zijn voor een goed begrip van de overige thema’s. Daar worden ook de archetypetjes voorgesteld waarnaar Van Hiel later nog verwijst bij het verduidelijken van een standpunt. Van Hiel vangt aan met het uitleggen waarom het bestuderen van ideologische houdingen zo belangrijk is. Ideologische houdingen zeggen namelijk iets meer over een persoon dan de partij waarop iemand stemt en de ideologie waarvoor die partij staat. Ideologische houdingen kunnen comparatief bestudeerd worden, terwijl partijideologie vaak moeilijker te vergelijken is.
Men kan zich afvragen waarom het klassieke boek ‘De autoritaire persoonlijkheid’ genomen wordt als uitgangspunt voor dit boek. Bij aanvang van de lectuur had ik die vraag ook. Dit boek, geschreven door één van de meest gekende leden van de zogenaamde Frankfurter Schule (een maatschappijkritische stroming die sterke invloed had op de sociale en politieke wetenschappen, maar evenzeer verguisd is omwille van de connotatie met Freudiaanse elementen) heeft de tand des tijds wonderwel doorstaan. Toegegeven, zelf loop ik niet hoog op met de Frankfurter Schule (o.a. omwille van de connotatie met de psychoanalytische insteek die mij niet kan bekoren), maar dat heeft me niet weerhouden dit boek met veel  interesse te lezen. Een verhaal kent steeds meerdere facetten. Wie denkt dat hier een onkritische verheerlijking van het werk van Adorno en co gegeven wordt, en daardoor geneigd is dit boek ‘links’ te laten liggen heeft echt ongelijk. Immers, het wordt duidelijk wat de verdiensten van het lijvige standaardwerk van Adorno en co zijn geweest voor de ontwikkeling van een studiedomein, dat m.i. nog vele uitdagingen wacht.
Enkele van deze uitdagingen zijn de uitbreiding naar de studie van links-autoritarisme, maar ook religieus-autoritarisme, de studie van gedrag en gedragsintenties… Dergelijk onderzoek wacht nog methodologische en theoretische innovaties. Na het lezen van dit boek heb ik een beter zicht op zowel de sterke aspecten van het basiswerk van Adorno en co als op de zwakke kanten ervan. Door dit standaardwerk als een soort van ‘kapstok’ te gebruiken, krijgt de lezer een goed beeld waar de auteurs, zo vele decennia later het bij rechte eind blijken gehad te hebben, en waar ze de bal gedeeltelijk of volledig misgeslagen hebben. Dit vond ik zelf bijzonder waardevol, maar hier spreekt de onderzoeker in mij. Een van de belangrijkste redenen waarom ook hedendaagse onderzoekers naar autoritarisme als houding niet buiten het werk van Adorno kunnen, is de ontwikkeling van een zogenaamde ‘fascisme schaal’, een reeks van stellingen of uitspraken die de preferenties voor fascisme duidelijk moet maken. Individuen kunnen dergelijke autoritarisme-vragenlijst overigens in bijlage zien en zelf invullen. De schaal is enerzijds verheerlijkt en het boek kan daarom gezien worden als een heuse onderzoeksmotor, maar er zijn ook diverse pogingen geweest om met betere meetinstrumenten voor de dag te komen (waaronder het meer recente werk van Bob Altemeyer).
Van Hiel beargumenteert dat de nieuwe instrumenten niet per definitie zo veel beter zijn dan de klassieke schaal, vele pogingen tot verbetering zijn gestrand op niks en de essentie uit het klassieke werk is vaak behouden. Het gaat in wezen nog steeds om dezelfde combinatie van kenmerken, een neiging tot conformiteit, een afkeer voor wie devieert van de regel en een neiging om een sterke leiderschapsfiguur te volgen. We maken doorheen dit boek ook kennis met de wijze waarop een wetenschappelijk domein zich ontwikkelt en het wordt ook duidelijk dat er achter de wetenschap ook mensen schuilgaan (wetenschappers, met hun onhebbelijkheden en tekortkomingen, zoals blinde vlekken). Voor beleidsmakers en politici wacht alvast de grote uitdaging om de inzichten in de praktijk om te zetten: als politiek cynisme individuen splijt, dan moet dat cynisme aangepakt worden. Dit kan natuurlijk niet enkel met woorden, maar vooral met daden.
Kort samengevat, dit is een redelijk toegankelijk boek met hoog informatiegehalte dat gebald (178 bladzijden zonder bijlage, voetnoten en referenties) een zeer lange onderzoekstraditie, doorspekt met persoonlijke onderzoekservaring, beschrijft. De uitgebreide en recente literatuurlijst maken het voor al wie meer wil weten over dit onderzoeksdomein ook makkelijk om de originele artikelen te raadplegen. Tegelijkertijd zet het boek aan tot denken, maar het is geen boek over de aanpak van het politieke cynisme en werkzame praktijken om cynisme tegen te gaan. Dit zou wel eens een mooi vervolg kunnen zijn, dat naadloos aansluit bij dit boek en het voorgaande boek van Alain Van Hiel.

Lieven Pauwels
Alain Van Hiel
Lieven Pauwels
Non-fictie
Lieven Pauwels (UGent- Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht) doceert onder meer biologische antropologie en criminaliteitspreventie, en is geïnteresseerd in de evolutie van (anti)sociaal gedrag en morele emoties.
_Lieven Pauwels - Recensent
Meer van Lieven Pauwels

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies