Simone Weil
Dirk Ooms
Non-fictie
  • 1287 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

28 september 2022 Verworteling. Wat we de mens verplicht zijn.
De Franse filosofe Simone Weil, in 1942 gevlucht uit Frankrijk naar Amerika en van daaruit naar Londen om er samen te werken met de groep van De Gaulle, wordt gevraagd of ze haar ideeën kan neerschrijven omtrent de hervorming van de Franse staat, een verbetering van de “Verklaring van de rechten van de mens” uit 1789. Dit alles voor een nieuwe maatschappij die moet kunnen ontstaan als eenmaal de oorlog voorbij is.
Het resultaat daarvan is “Verworteling”, dat haar magnum opus wordt genoemd. Het wordt postuum gepubliceerd in 1949, onder auspiciën van Albert Camus. Weil sterft immers in de zomer van 1943, aan zelfverwaarlozing, zo luidt het, slechts 34 jaar jong. “Verworteling” maakt op mij een vreemd optimistische indruk. Weil leek echt te geloven in het beloofde land, terwijl ze zich tegelijkertijd het genoegen leek te ontzeggen het zelf ooit te mogen betreden.
Simone Weil was een joodse intellectueel en van kinds af zeer politiek geëngageerd. Ze nam het op voor alle verdrukte mensen ter wereld, wou als filosofiedocent een loon dat niet hoger lag dan de uitkering voor werklozen en ging vrijwillig acht maanden werken als "ongeschoold arbeider" in enkele fabrieken in de zware industrie om het slopende en geestdodende van dat werk aan den lijve te ervaren. In 1936 trok ze als marxiste naar de Spaanse burgeroorlog om mee te vechten, maar moest al snel terugkeren na een ongeluk waarbij ze zware brandwonden opliep. Ze verdiepte zich in Egyptische en Indische godsdiensten maar bovenal in christelijke mystiek, wat erg duidelijk is in “Verworteling”.
Het boek bestaat uit vier delen. Het eerste deel bevat een opsomming van wat “de ziel” volgens Weil nodig heeft, maar begint met de zin: “Het begrip 'verplichting' gaat vooraf aan dat van recht.” "Recht is ondergeschikt aan verplichting", stelt ze. Terwijl rechten altijd gebonden zijn aan zekere voorwaarden, vindt ze dat verplichtingen onvoorwaardelijk zijn van aard en onafhankelijk van omstandigheden, “boven deze wereld”. "De mannen uit 1789 erkenden het bestaan van een dergelijke wereld niet. Zij erkenden slechts het bestaan van menselijke zaken.” Laat duidelijk zijn dat voor Weil er nog ontzettend veel is tussen hemel en aarde, zoals bijvoorbeeld een “tijdloze bestemming van de mens”, wat dat ook behelzen mag. Vervolgens volgt de opsomming van “vitale behoeftes van de menselijke ziel" en dat zijn er nogal wat, zoals vrijheid, gehoorzaamheid, eer, gelijkheid, hiërarchie, zekerheid, risico, waarheid, enzovoort.
In het tweede deel onderzoekt Weil de zogenaamde ontworteling van arbeiders en boeren en de daarmee gepaard gaande vervreemding, wat nefast is voor een goede samenleving. Er volgen concrete voorstellen opdat de mensen wederom “verworteld” kunnen geraken op het gebied van werk, politiek en onderwijs. De “poëzie van het werk” is immers verdwenen (door technologie, geld en bureaucratie). Ze wil zelfs het werk verlichten met echte poëzie, die zou immers volgens haar ook geschikt zijn voor “de lagere klassen”. Ze lijkt me ervan overtuigd dat dit kan zonder stokslagen.
Het derde deel zoekt uit hoe de vervreemde mens weer harmonieus kan integreren in de maatschappij: door onderwijs, maar ook door de morele en culturele sensitiviteit te stimuleren wat in de geest van de waarheid, gerechtigheid en liefde dient te gebeuren.
In het vierde deel bekijkt ze de gespannen verhouding tussen wetenschap en geloof en hoe we moeten ijveren voor een wereld vol schoonheid, goedheid, waarheid, geloof… maar echt helemaal meegaan met al dat mystiek hemelse kon ik ondertussen niet meer. Op den duur kwam Christus als personage opdagen en hoe geweldig die wel niet was, “zijn manifeste volmaaktheid, de zuiverheid van zijn leven, de volmaakte schoonheid van zijn woorden”… Ik ben, vrees ik, onbetamelijk en ongeneeslijk ongelovig.
Hoe maakbaar blijft men de mens beschouwen? Hoe vaak nog kan de mens heruitgevonden worden? In het nawoord van dit boek schrijft Joke J. Hermsen dat Weil haar gedachten "op zo’n krachtige en fascinerende wijze weet te formuleren dat je er op z’n minst gefascineerd door raakt”, dat ze “niet zozeer om een kritisch weerwoord lijken te vragen, maar eerder om een nederig gemompelde instemming". "Het opmerkelijke”, zo vervolgt Hermsen, “is natuurlijk dat veel lezers ondanks hun kritische bewustzijn, waaronder ikzelf, daartoe nog bereid zijn ook.” Wel, ik niet.
Het lijkt alsof men bij het voorspellen of het voorstel van een toekomstig paradijs - omdat men zich nu in de misère waant - steeds één of ander verleden dient te verzinnen: een lang geleden verloren paradijselijke staat. En een zondeval, uiteraard. Volgens Weil zijn sommigen ontworteld, zeg maar een beetje ontaard. Zij stelt: “Wie ontworteld is, ontwortelt anderen. Wie geworteld is, ontwortelt anderen niet.” Voorbeelden van ontwortelden? “De Romeinen waren een handvol vluchtelingen die zich kunstmatig in een stad tot een geheel hebben verenigd”, ze hebben bijgevolg veel naars aangericht bij andere volken. “De Hebreeën waren gevluchte slaven, zij hebben alle volken van Palestina uitgeroeid of tot slavernij gebracht.” Nog meer ondeugende volkeren? De Duitsers met hun Hitler, immers "een volk van proletariërs (…) d.w.z. een volk van ontwortelden”. “De Spanjaarden en Engelsen” die vanaf de zestiende eeuw naar Amerika trokken: allemaal “avonturiers die nagenoeg geen contact hadden met de cultuur van hun eigen land.” Nu, verzin eens een volk dat niet ontworteld is. Volgens de wetenschap zou de mensheid zich nog niet zo onmetelijk lang geleden vanuit Afrika verspreid hebben over de aardbol. Dat is met andere woorden slecht nieuws: wij zijn allemaal ontworteld, op een min of meer specifiek deel van de Afrikaanse bevolking na, dat misschien nog droomt van zich te kunnen ontwortelen… Maar Weil wantrouwt de wetenschap. Die zou zelfs onderhevig zijn aan modes, meent zij. Alsof ooit iemand enkele eeuwen geleden opperde: "als we nu eens de aarde rond de zon laten draaien, voor de verandering, zou dat geen leuk idee zijn?” Weg met die verouderde erfelijkheidsleer, leve de communistische genetica van Lysenko, zoiets? Is misschien een gebed dan toch heilzamer tegen een virus dan vaccinatie (jazeker, toch wat bijwerkingen betreft). “De werkelijke definitie van de wetenschap is dat zij de studie van de schoonheid van de wereld is”, beweert Weil. Met mooie ziektes, beeldige bacteriën, vriendelijke virussen? Volgens Weil heeft de wetenschapper “als uiteindelijk doel de vereniging van zijn eigen geest met de mysterieuze wijsheid die tijdloos in het universum verankerd ligt”… Het is lastig lezen doorheen de dichte mist die woorden als bijvoorbeeld “mysterieus” en “tijdloos” oproepen. En zo struikel ik vaak over uitspraken in dit boek, zoals plots en plomp deze lompe uithaal: “In de Verenigde Staten is maar al te duidelijk te zien wat een volk zonder tijdsbesef is.” Gelukkig organiseerde men daar toch nog een D-Day.
Vaak eindigen haar redeneringen in een ijlheid van spiritualiteit waarin termen als goed, waar en schoon synoniemen van elkaar worden. Ik denk dat ze zich erg liet meeslepen door haar eigen visioenen, alsof ze niets anders meer kon zien, tot op het bot overtuigd van haar gelijk. En alsof ze die nieuwe heerlijke wereld binnen handbereik waande, terwijl op dat moment de tweede wereldoorlog nog steeds de gruwels aan elkaar reeg. En Weil zelf in de klauwen viel van tuberculose. Ernstig ziek liet ze zich in feite sterven aan “uitputting”. Ze placht te slapen op de vloer omdat er elders mensen waren die het moesten stellen zonder bed. Zij at amper nog, hongerde zichzelf uit omdat ver weg anderen honger leden. Haar lijkschouwer schreef in zijn rapport “zelfmoord”. Ik stel me voor dat ze met haar woorden opsteeg uit zichzelf en haar zieltogend lichaam achterliet, in de roes van het versterven, met het gevoel van almacht want niet langer bezwaard door het tijdelijke en lichamelijke, schrijvend over een prachtige toekomst alsof ze reeds terugblikt, oplossend in troostrijke bekommernis.
Ze had immens sterke overtuigingen. Ik geloof dat zij er in deze tijden geen “deeltijdse overtuigingen” op na zou houden (bijvoorbeeld staan gillen dat er meteen een einde moet komen aan het gebruik van fossiele brandstoffen en een tel later met de auto naar een vliegveld rijden…) Maar hoe kan men met die radicale ingesteldheid in hemelsnaam oud worden? Beslist zullen er mensen zijn voor wie dit boek raad, troost en zelfs knusheid biedt. Bevat dit boek “een rechtstreekse waarschuwing” tot ons, zoals het op de flap te lezen staat? Tja: men zou hier en nu het onderwijs inderdaad eens een pak ernstiger mogen nemen, de overdracht van kennis danig opwaarderen: wetenschap, geschiedenis en meer van zulke leuke zaken. En dat men voor of na schooltijd een schietgebedje pleegt, à la bonne heure.

Dirk Ooms
Uit het Frans vertaald door Jan Mulock Houwer

Met een nawoord van Joke Hermsen
Simone Weil
Dirk Ooms
Non-fictie
Dirk Ooms is huis- en tuinman, en boekenwurm
_Dirk Ooms - Recensent
Meer van Dirk Ooms

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies