Herman van Praag
Victor De Raeymaeker
Non-fictie
  • 1541 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

7 april 2022 Mozes’ nalatenschap. Mensenrechten in historisch perspectief.
Herman van Praag is nu 92 en als 13-15 – jarige verbleef hij in de naziconcentratiekampen van Barneveld, Westerbork en Theresienstadt. Hij studeerde geneeskunde, werd psychiater, was hoogleraar psychiatrie in Groningen, Jeruzalem, New York en Maastricht en ging met pensioen als hoogleraar biologische psychiatrie.
Hij gaat in dit boek op zoek naar “De bakermat van de fatsoenregels van onze huidige samenleving”. Wat er op neerkomt dat hij graag wil bewijzen dat onze huidige “Rechten van de Mens” al neergeschreven werden in de vijf boeken van de Thora, door de revolutionaire denker, Mozes, die hij duidelijk in eer wil herstellen als wegbereider van het monotheïsme en de grootste sociale hervormer ooit. Hij promoveert hem zelfs tot pre-marxist. Hij gaat zover te stellen dat de teksten in de verschillende Mensenrechtenverklaringen eigenlijk plagiaat zijn. In een interview zegt hij hierover: “Ik vind dat zo formidabel! Hoe er duizenden jaren eerder (voor de Verlichting) in een tijd van potentaten, van farao’s en Babylonische koningen, in een slavenmaatschappij, ineens een man, Mozes, door de Eeuwige geïnspireerd wordt tot het idee dat een mens een ander mens niet tot slaaf, tot werktuig mag maken. Dat je de ander lief moet hebben, als jouw gelijke moet behandelen en dat anders God boos wordt.” Hij doet dat met veel verve, zeer persoonlijk, stevig staand op zijn joodse voeten, achtergrond en sympathieën, in een aangenaam lezend boek, met robuust vertelde stukken geschiedenis vol kennis en verassende weetjes  en warm beargumenteerde eigen meningen en visie.
Met de term “fatsoenregels” wil hij gewoon provoceren en dialoog uitlokken. Hij bedoelt: Het juiste gedrag, “decency”, zoals gedrag hoort te zijn. Die fatsoenregels zijn vervat in “Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger” van de Franse Revolutie en de “Onafhankelijkheidsverklaring” met daarin de “Bill of Righs” van de Amerikaanse afscheiding van Groot Brittannië, verklaringen die teruggrijpen naar de ideeën van de Verlichting.
Zeer nederig verklaart hij eerst dat hij geen historicus en geen theoloog is, maar gewoon een geïnteresseerde leek. Die heeft natuurlijk ook een opinie, het is zelfs verfrissend die te horen op voorwaarde dat hij zich aan de feiten houdt.
En ja, hij is jood, zoals zal blijken uit de warmte en bewondering waarmee hij de geschiedenis, het wezen en karakter van dat volk zal benaderen doorheen dit boek: “Ik ben trots op zijn geschiedenis.” “Ze stelden vrijheid, gelijkheid  en wederzijds respect centraal en dat in een tijd waarin onzedelijkheid hoogtij vierde en een kleine groep alles voor zich opeiste: geld, macht, bezit, aanzien en voor de grote massa maar bitter weinig overliet. En, natuurlijk, het is het joodse volk dat het idee van één universele, ondeelbare God, het idee van het monotheïsme introduceerde.” Hij vertelt inderdaad met ingehouden trots over de tijd na de verovering van Juda door de Babyloniërs en hoe de joden, niettegenstaande de lange “Babylonische” gevangenschap, het ontbreken van tempel en voorgeschreven rituelen, er in slaagden toch als volk stand te houden, gewoon doordat verplichte Thorastudie nu het centrum werd van hun geloofsbeleving. Als daarna de Romeinen nog drastischer te werk gingen, de tempel nog eens verwoestten en de joden toegang ontzegden tot hun land, ze toch nog deze lange diaspora overleefden en de weinigen die in de Shoah niet vermoord werden, het leven weer oppakten om een productief bestaan op te bouwden. Zoals Herman van Praag zelf. Hij is ook trots op het “herboren Israël” dat zich te midden van vijandige landen bevindt, terwijl het “systematisch gedemoniseerd” wordt, “een land dat van zijn leven niet zeker is en toch floreert”. (...) “ Ik ben een bewonderaar.”
Als enige garantie zijn jood-zijn-met-bewondering niet te laten meespelen, belooft hij dat hij zich als would-be historicus aan de feiten zal houden. Alhoewel hij ook weet dat feiten op vele manieren kunnen geïnterpreteerd worden en dat hij dan toch nog zal moeten kiezen voor die feiten die hij zelf liefst heeft.
In een eerste hoofdstuk legt Herman van Praag uit wat hij met “fatsoen” bedoelt en dat het de grootste gemene deler is van het befaamde drieluik: vrijheid, gelijkheid en broederschap”. Hij wijst er op dat “zodanig leven dat het tevredenheid oproept zonder afbreuk te doen aan andermans tevredenheid en liefst diens tevredenheid vergroot”. Wat men in de filosofie gewoonlijk “het goede leven” noemt en de regels die daar mee samengaan, al veel langer bestonden, want dat ze al neergeschreven waren in de Thora door Mozes ten tijde van de Exodus. Dat zou dan inhouden dat ze van Goddelijke oorsprong zijn.
Maar niet iedereen vindt dat er zo iets als een God bestaat en schrijver wil de argumenten zowel van gelovigen als van atheïsten graag eens bespreken. Wat hij in een tweede hoofdstuk doet.

In hoofdstuk drie neemt hij het idee van mensenrechten onder de loep. Bestaat er wel zoiets als “rechten” die alle mensen zouden hebben, waar komen die dan vandaan en hoe interpreteren wij die rechten nu, in onze tijd?
In hoofdstuk vier stelt hij in vraag of het wel zo is dat de Rechten van de Mens nog maar pas ontstonden tijdens de Verlichting en toegepast werden tijdens de Franse (1789) en Amerikaanse (1776) Revoluties. Die twee revolutionaire gebeurtenissen krijgen opvallend veel plaats in het boek. Dat komt omdat hij wil benadrukken dat het tot stand komen bloed, zweet en tranen het heeft gekost om die Rechten geschreven te krijgen, er een officieel document van te maken en ze dan ook nog te doen toepassen. En dat allemaal terwijl ze daar al die tijd zo maar te kijk lagen in de Thora. En niemand die zich de moeite getroostte om ze lezen en bestuderen… Dat moet hij toch nog eens herhalen.
Hij geeft die twee revoluties zoveel plaats dat ze zijn eigenlijk betoog onderbreken. Wat het vermoeden zou kunnen wekken dat hij dat stuk geschiedenis zeer goed kent en met plezier bestudeerd heeft. Gelukkig, misschien, want ze zijn zo goed geschreven, met bondige mededelingen waarvan er geen enkel teveel is en van het soort dat de interessante, tekenende brokjes geschiedkundige inlichtingen en anekdotes bevat die je gewoonlijk enkel in uitgebreide verhandelingen tegenkomt. In de aard van wat volgt: “Tijdens de gedachtewisselingen voorafgaand aan de eerste Amerikaanse verkiezingen vond het Zuiden dat je de slaven moest meetellen als bewoners, maar ze geen stemrecht mocht geven. Het Noorden was van oordeel dat je slaven niet mocht meetellen, want ze waren enkel werktuigen”. Zo maakt hij van deze misschien anders droge geschiedkundige materie kleine meesterwerkjes.
In hoofdstuk 5 moet hij nu natuurlijk wel bewijzen dat de eigenlijke bron en bakermat van de rechten van de mens inderdaad de Thora is.
In het laatste hoofdstuk doet hij nog eens uitgebreid wat hij doorheen het boek ook al deed. Hij houdt niet van eenzijdigheid en dogmatiek, wel van dialectiek waarbij je meningen tegenover elkaar kan stellen. Hij ruimt dus plaats voor tegenargumenten van wat hij beweert en laat een auteur aan het woord die  het totaal tegengestelde beargumenteert. Wat niet wil zegen dat hij niet zeer dwingend komaf wil maken met zovele ideeën die het christelijke westen typisch christelijk vindt omdat we denken dat ze door het toedoen van het christendom tot stand kwamen en daarvoor niet bestonden. “Je naaste liefhebben, zelfs je vijand. God is een god van liefde”. Enz. Ze zijn “in de loop der jaren herhaaldelijk ontvreemd en toegekend aan Jezus”. En Herman van Praag graaft dan een stukje tekst op uit de dikke Hebreeuwse bijbel. Hij vindt het ook hoogst irritant zijn God als de “God der wrake” te horen bestempelen en weer bewijst hij het tegengestelde met enkele zinnen uit de Thora. Nog erger is de houding van de atheïsten die menen dat religie niet op feiten berust “kletskoek” met, natuurlijk als uiterste dwaasheid het godsgeloof waar helemaal geen bewijs voor bestaat. “Zegt iemand daarentegen dat hij in God gelooft, dan heeft hij geen been om op te staan,” beweren Philipse en Dawkins bijvoorbeeld. Het heeft geen zin om in verband met het Godsbestaan om bewijzen te vragen, zegt schrijver: “De Gods-idee is een verbeeldingsproduct. Dat beeld roept een gemoedstoestand op, een innerlijke staat die ervaren en beleefd wordt, dikwijls  met grote subjectieve overtuigingskracht. Ik ervaar dat zo. Ik heb geen enkele behoefte aan bewijzen. De ervaring is mijn bewijs.”
Waar is de christelijke “waarheid “te vinden? Bij de Presbyterianen, Baptisten, Quakers, Mennonieten, Dutch Reformed Church?
Wat het boek zo bijzonder maakt, is de manier waarop het geschreven is. Herman van Praag lukt erin tussen de gebruikelijke geschiedkundige taal en termen door al schrijvend toch de verteltrant te hanteren, dikwijls gestoeld op het procedé van vraag en antwoord: “Leidde dat nu eindelijk tot een zekere mate van ontspanning in de gemeenschap? Integendeel.“ Soms is die stijl op het randje van het komische af, maar wordt dat nooit omdat de inhoud altijd leerrijk, kernachtig juist en van brede kennis getuigt. Verbluffend soms als je nuchter kijkt naar wat hij daar zo nonchalant neerzet, tot en met kleine getallen toe. Zo vat hij een hele alinea gebald samen: “Broederschap? Doodslag! Gelijkheid? Vervreemding! Vrijheid? Anarchie, dat is vrijheid zonder fatsoen.” Of nog: “Omgekeerde broederschap: broeder-haat”. Om het op zijn manier te zeggen: “Geweldig, toch?”
Hij vertelt de dingen alsof hij er getuige van was. Niet enkel de droge feiten, maar het gevoel, het leven, voorzien van ironische commentaar: “Het merendeel van de afgevaardigden onthield zich van stemming. Ze debatteerden maar door. Het publiek op de tribunes intervenieerde luidruchtig, en eiste het vertrek van de Girondijnen. De Conventie gaf toe. Geen heldendaad! Negenentwintig van hen moesten hun zetel opgeven: eenendertig kregen huisarrest: negenentwintig van hen werden geëxecuteerd. Een aantal vluchtte naar de provincie of naar het buitenland. De rol van de Girondijnen leek voorlopig uitgespeeld. Een prachtig voorbeeld, toch, van vrijheid van meningsuiting zoals artikel 11 van de Verklaring stipuleerde.”

“In de Conventie vochten Jacobijnen en Girondijnen, om het wat informeel uit te drukken, elkaar de tent uit.”
Het is een charmant boek geworden, niettegenstaande toch enkele zwaktes.

Eentje is het nogal flagrante bewieroken van al wat joods is, tot op het punt van blind onbegrip toe. Het is moeilijk te begrijpen dat iemand die blijk geeft toch een open geest te hebben in de mate dat hij als gelovige toch het standpunt van de anders gelovige en de strijdvaardige atheïst kan begrijpen, zonder er daarom mee akkoord te gaan, niet kan inzien dat een Joodse Staat zich ongevraagd heeft komen vestigen op wat Palestijns grondgebied was en nog altijd bezig is dat land verder op te peuzelen. Met als enige legitimatie de toekenning door hun God van het “beloofde land”. En hoe hij verontwaardigd is omdat men Israël verwijt een apartheidspolitiek te voeren, terwijl er aparte wegen zijn die enkel Israëlische burgers mogen gebruiken en Palestijnen speciale toestemming moeten krijgen om in sommige delen van het land binnen te mogen. Of hoe er mooie nederzettingen in het groen op de heuvels gebouwd zijn die nu aan Israëlitische “kolonisten” toebehoren, voorzien van water dat ze vanuit de rivieren en bronnen in de vallei naar hun heuvel afgeleid hebben, terwijl de Palestijnen in hun oude huizen in de vallei wonen en het water dat ze nodig hebben,  moeten kopen van de Israëlieten, terwijl het eigenlijk hun eigen water is, dat van hen werd gestolen.
Het streelt natuurlijk terecht je ijdelheid als je in de Thora stukken tekst ontdekt die de voorspiegeling zijn van de ideeën van de Verlichting, vele eeuwen geleden geschreven door voorvader Mozes die dus een genie moet geweest zijn. Maar zelfs als would-be geschiedkundige zou je dan wel op de hoogte moeten zijn van het feit dat nu algemeen aangenomen wordt dat de Thora veel recenter is dan gedacht werd, niet geschreven is door één man en grotendeels samengesteld uit ideeën die elders al bestonden. Zoals dat in de geschiedenis meestal het geval is.

Wat niet wegneemt dat “Mozes’ Nalatenschap” een (h)eerlijk boek is om lezen, meeslepend, oprecht origineel, geschiedkundig juist, volgepropt met feiten, ideeën, inzichten en illustratieve anekdotes.

Victor De Raeymaeker
Herman van Praag
Victor De Raeymaeker
Non-fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies