Imbolo Mbue
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 1615 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

23 september 2021 Hoe mooi wij waren
De gebruikelijke vier “Pextonmannen”, vertegenwoordigers van de Amerikaanse Oliemaatschappij Pexton, zijn weer op bezoek in Kosawa, één van de acht dorpjes ergens in West-Afrika. Ze doen opnieuw een hoop mooie beloftes. Enkele jaren geleden ontdekte Pexton dat er olie moest zitten vlak bij – en zelfs onder het dorpje. Ze zijn dan maar meteen met de ontginning begonnen, na toestemming van de president van het land, weliswaar.
Langzaam werd het duidelijk wat dat voor de bewoners van Kosawa betekende: Oliepijpen die blijkbaar overal naartoe liepen, die om de haverklap barstten, die lapidair hersteld werden maar lustig hun giftige stoffen verder de grond in lekten. Toen er steeds meer kinderen ziek werden, begonnen de dorpelingen een verband te vermoeden met die gelekte olie die het grondwater vergiftigde. Ook met de rivier die zo vuil en smerig werd, “ziekelijk groen”, dat het onmogelijk werd er nog kleren in te wassen, laat staan te gaan baden. Eigenaardig genoeg waaide de rook van de raffinaderij altijd in de richting van het dorp. De onontbeerlijke heerlijk zuivere regen verander in zure regen, de bewoners – en vooral de kinderen – begonnen te hoesten, werden ziek en stierven. “Van het vergif in het water en het vergif in de lucht en het vergiftigde voedsel dat groeide op het land dat zijn zuiverheid verloor op de dag dat Pexton kwam boren”. Tot eindelijk bij geen van de bewoners nog twijfel bestond dat de ziektes, de vergiftiging en het sterven het gevolg waren van de nabijheid van de raffinaderij. Ze dienen een klacht in. Pexton ontkende natuurlijk dat zij er wat mee te maken hadden. Omdat de druk vanwege de dorpelingen bleef aanhouden en zelfs toenam, beloofden ze uiteindelijk toch werk te maken van een betere bescherming. Maar ze deden niets. Wel stuurden ze regelmatig de vier “Pextonmannen” naar het dorp. Die kwamen luisteren naar de klachten van de dorpelingen van Kosawa en beloofden telkens in de juiste bewoordingen dat er nu wat zou gebeuren. Er zou wat aan gedaan worden. Maar er veranderde niets. De dorpelingen van het voorheen “schitterend stukje aarde” waren ten einde raad. Wat konden ze immers doen?
Dus, de Pextonmannen zijn er weer, de dorpelingen klagen, de Pextonmannen nemen nota van de klachten en strooien weer lege beloftes uit. Plots staat daar de dorpsgek, Konga. “Hij was uitgelaten en energiek. We zagen zijn ogen glanzen. Voor ons stond een nooit eerder geziene versie van onze dorpsgek.” Hij wriemelt in zijn broek en haalt daar triomfantelijk sleutels uit de voorschijn: De gouden autosleutels van de “hooggeëerde vertegenwoordigers”. Het is inderdaad een andere, nooit geziene Konga die daar staat. Hij straalt gezag uit, praat langzaam en beslist. De vertegenwoordigers mogen niet weer naar huis, “maar”, zegt Konga, “Heren, u zult de nacht bij ons in Kosawa doorbrengen.”
Er wordt, zoals altijd in het dorp, druk gepalaverd. Het is toch waanzin “Big Oil” te willen aanpakken? Ze sturen natuurlijk soldaten op ons af. Met geweren die ze graag gebruiken. Alhoewel: Er is geen enkel alternatief. Pexton speelt onder één hoedje met de president en de regering van het land. De toestand gaat enkel nog                                                                                                                                                          erger worden. De sleutels kunnen ze trouwens niet afpakken van Konga, want (zo zegt één van hun vele ongeschreven regels en tradities) als je een gek aanraakt, ga je dood. Eén van de groepen stelt vast dat ze eigenlijk een goed drukkingsmiddel hebben om eindelijk eens effectief de “Big Oil Company, Pexton” te verplichten hun beloftes te houden, de boel op te kuisen, alles weer te zuiveren, schadevergoedingen te betalen.

Natuurlijk komen er uiteindelijk soldaten opdagen. Niemand weet wat er met de Pexton vertegenwoordigers is gebeurd of waar ze zijn…  Zo begint de - eerst nog ongewapende - opstand. Later komt het leger terug en deze keer gaan ze de boel op orde stellen, een lesje leren, en ze grijpen hardhandig in. Bedreigingen, slagen, vernietigingen, mishandelingen, bloedvergieten… De ouderen in Kosawa zijn radicaal, want ze kennen hun geschiedenis, dat stuk verleden met de slavernij waar je gewoon ontvoerd werd en verkocht. Later de rubberplantages, waar je verplicht werd de ziel uit je lijf te werken, want je moest een bepaalde hoeveelheid rubber produceren, of… Daarna kwamen er missionarissen die komaf wilden maken met “heidense” tradities en geloof, zoals de “Geest” waarop de mensen in West Afrika vast vertrouwden.

Als één van de dorpelingen foto’s neemt van het geweld dat er gepleegd wordt en er in lukt die foto’s door een Amerikaanse krant te laten publiceren, mèt een artikel dat beschrijft hoe een Amerikaanse oliemaatschappij de inboorlingen behandelt en hoe de soldaten te keer gaan, verandert er even wat…

Dat is nog maar het eerste van de drie delen van het boek. Het verhaal gaat verder. De jonge mensen en die hun kinderen groeien op. De strijd tegen de Maatschappij en tegen de Dictator die het land regeert gaat verder, want er is nog de olie die onder het dorp zit. De Kapitalistische Winst-Machine draait op volle toeren en ze moeten dus aan dat zwarte goud geraken… De dorpelingen moeten natuurlijk gedwongen worden te verhuizen. Ze zullen een nieuw stuk grond elders moeten kopen. Plots blijkt de grond waarop zij en hun voorvaderen leefden niet van hen te zijn. Ondertussen zijn er echter jonge dorpelingen die uitgeweken zijn, in het buitenland gestudeerd hebben en daar, onder andere, Marx gelezen hebben. Weerstand met geweld is dus aan de orde:  schieten, bommen, sabotage.
Tot zover zou dit verhaal nog eens een versie kunnen zijn van het gekende verhaal en van gebeurtenissen die zich overal in de wereld voordeden en nog voordoen. Maar Mbue pakt het anders aan. Ze laat de dorpelingen zelf vertellen. (“Wij”)

In het begin zijn dat zeer naïeve mensen, met hun eigen volkse gebruiken, ongeschreven wetten, eigen geesteswereld en godsdienst, eigen taalgebruik. Ze zijn nog helemaal niet in staat te kijken door de ogen van de kapitalistische, witte, Amerikaanse wereld. Ze zien alles onbevangen, gewoon, zoals de dingen zijn en de gebeurtenissen zich voordoen en drukken zich ook zo uit. Zij noemen een koe een koe en gebruiken alledaagse woorden in plaats van de hedendaagse, “beschaafde”, gepolijste uitdrukkingen die de naakte feiten verdoezelen.

Bijvoorbeeld… Iemand waarschuwt een zwangere vrouw dat ze “straks een verschrompeld kind krijgt.”

Ze verdenken Pexton ervan dat het de mensen in het districtskantoor betaalt om “hun ogen dicht te houden of naar de grond te kijken, of naar de lucht, naar alles, behalve naar de kinderen die recht voor hun neus sterven.”

In een lied, al trommelend met de handen, luidt het: “Dit verhaal moet worden verteld, al zal het niet goed passen in elk oor, al vertelt onze mond het niet met plezier, ons verhaal mag niet onverteld blijven. Zonen van de luipaard, dochters van de luipaard, wee al wie ons onrecht durft aan te doen, ons trots gebrul zal nooit verstommen.” 

Nuchter stellen ze vast: “Op een datum die we nooit zouden kennen, had onze regering dertig jaar geleden onze grond, en ons water op een vel papier aan Pexton overhandigd. We hadden geen keuze dan ons er bij neer te leggen dat we hun bezit waren.”
Mbue is doordrongen van de taal van de bijbel die ze las in haar jeugd en doorheen de jaren. Daardoor krijgt “Hoe mooi we waren” de allures van een sage, een verhaal, een legende, een kroniek en leest het niet als een feitelijk, nuchter verslag. Ze weet dat taalgebruik uitstekend te bespelen en laat het langzaam evolueren naar “moderne” taal, naargelang de volgende generaties van het dorp aan bod komen met de ontwikkeling die ze dan hebben.

Wat zeker zal bijgedragen hebben aan de populariteit van dit boek - vooral bij de Amerikanen - is het feit dat de dorpelingen met eenzelfde kinderlijke naïviteit naar Amerika en de Amerikanen kijken en op een - soms bijna grappige manier - hun denken en gedrag beschrijven. Dat, terwijl ze op een liefkozende manier de tradities, religieus denken, de cultuur en de dagelijkse gebruiken van de dorpelingen laat meespelen. Bijvoorbeeld: Overal en altijd komt er wel iemand met voedsel opdagen, van eenvoudige hapjes tot regelrechte maaltijden. Zo is het ook duidelijk dat je je gasten tenminste op een matje laat slapen terwijl jijzelf op de blote grond gaat liggen.

Zoals iedere goede roman heeft dit boek ook een dosis poëtische en literaire taal: “Op een avond dat de lucht te kalm was en de krekels vreemd stil, gingen we niet naar huis.”
De opvallend grote hoeveelheid herhalingen stoort niet erg in een boek van 495 bladzijden, omdat Mbue afwisselend “De Kinderen” in de “wij”-vorm aan het woord laat, telkens via één personage: Thula (die een sleutelrol op zich neemt), Bongo, Sahel, Yaya en Juba. Dit heeft als gevolg dat het verhaal mooi afgerond en van meerdere kanten bekeken wordt.

Het is een boeiend verhaal met uitgesproken eigen klanken geworden, het lezen waard.

Victor De Raeymaeker
Imbolo Mbue
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies