Joke J. Hermsen
Benny Madalijns
Non-fictie
  • 2178 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

10 maart 2021 Ogenblik en eeuwigheid. Meer tijd voor de kunst
In ´Ogenblik & eeuwigheid´ verzamelde Joke J. Hermsen twaalf essays die ze de afgelopen jaren schreef over dat soort disciplines waarbij ze zich als een vis in het water voelt: de kunsten, het denken en de ervaring van de tijd. Oudbakken én nieuwe hoofdstukken die eerder verschenen (in iets andere vorm) in diverse tijdschriften en catalogi.
Het eerste hoofdstuk Ogenblik & eeuwigheid. Meer tijd voor kunst is gebaseerd op teksten bij de tentoonstellingen De tussentijd (2017) en Momentum (2020) van Museum Voorlinden in Wassenaar en op de tekst bij de expositie Kairos. De kunst van het ogenblik in het Museum van Gaasbeek (2017). Een dijk van een verhandeling. Samengevat komt het hier op neer: (…) Binnen de kunst is er blijkbaar meer tijd voorhanden dan slechts het monotome tikken van de klok, die onze moderne levens zo sterk bepaalt. Zeggen hoe laat het is, vertelt ons weinig over hoe wij op dat moment in de tijd zijn. Vandaar dat de schrijver W.G. Sebald ooit opmerkte dat de kloktijd ‘verreweg de meest kunstmatige van alle menselijke uitvindingen’ is. Schrijvers, kunstenaars en musici werken voortdurend met de dubbelzinnige dynamiek van de tijd om een creatief moment te kunnen scheppen: metrum en timing, maat en pauze, lineaire patronen en circulaire interventies wisselen elkaar af of worden in een nieuwe verhouding ten opzichte van elkaar geplaatst. (p. 10-12)
Van het tweede essay over Sean Scully. Het onachterhaalbare achterhalen en het twaalfde Overvloed en onophoudelijke geboorte. Over het werk van Paula Modersohn-Becker verschenen eerder versies in de Groene Amsterdammer. Achtereenvolgens in 2018 en 2019. Over Scully beweert ze dat “hij (…) vaak een muzikale schilder wordt genoemd, niet zozeer vanwege zijn liefde voor de muziek of omdat hij als achtienjarige in Londen een bluescafé begon, maar vooral omdat hij met trillende lijnen en kleurmodulaties het strenge regime van klok én metronoom aan zijn laars wil lappen en voor de vrije akkoorden, ritmes en klankimprovisaties van de blues kiest.” (p. 30)
Van de in het kraambed overleden Duitse vroeg-expressionistische schilderes Paula Modersohn-Becker roemt ze bovenal “(…) de vervreemding die onze verwondering aanwakkert. We zetten daarmee immers ook een raam open in de vesting die we rond ons ‘ik’ hebben opgetrokken, en laten er een frisse wind doorheen waaien. We gunnen onszelf een uitzicht op de wereld, die meer verwondering en verbondenheid voor ons in petto heeft dan het dagdagelijks oppoetsen van het eigen spiegelbeeld. De ‘heerlijkheid’ van het hier zijn’ heeft met andere woorden niet zozeer met de bevestiging van wat reeds is te maken, als wel met de belofte van de mogelijkheid om te worden en er eens flink de pas in te zetten”. (p. 212) Doet me voorwaar denken aan Sartre. Er is niets gegeven. We zijn zomaar in een zinloze wereld geworpen en het komt er vervolgens op aan onszelf te ontwerpen. Hoe we dat doen, staat ons volkomen vrij.
Het derde essay handelt over tijd en herinnering bij Virginia Woolf en is ten dele gebasseerd op een nawoord bij de nieuwe uitgave in 2013 van Woolfs roman Mrs Dalloway: “(…) De personages in Mrs Dalloway worden met elkaar verbonden in een stream of consciousness, zoals de literaire techniek van de Bloomsbury-schrijvers genoemd wordt. Een stijl die ruimte biedt aan een vrij stromen van gedachten en vanwege de talloze associaties en tijdsprongen meer recht kan doen aan onze ervaring van tijd en werkelijkheid dan een zuiver chronologisch opgebouwd verhaal. Woolf noemde het onderscheid tussen het meten en ervaren van tijd ook wel het verschil tussen clocktime en inner time, oftewel de tijd van ‘the wild horse within us’. Wild, omdat die tijd door vrijheid gekenmerkt wordt en er galopperend vandoor gaat zodra je hem wil meten of vastleggen.” (p. 55) Tijd dus die wappert aan de mast. Uit eigen belang of alsnog belangeloos voor niets?
De hoofdstukken over het vitalisme van Hilma af Klint, de pionier van het abstracte (H4), Marlene Dumas, de in Zuid-Afrika geboren kunstenares die sinds 1976 woont en werkt in Amsterdam en Sofokles’ Antigone (H5) en de beschouwingen over ‘de rivier als groot en spetterend heden, waarbij elke duik in het water de omarming daarvan weerspiegelt’ (H6, p. 108), laat ik hier voorlopig achterwege om me volop te focussen op de nakende, heilzame werking van het hooggebergte.
Kom mee, laat ons samen met Joke J. nog één keertje De Toverberg (1924) van Thomas Mann beklimmen. Om in een schijnbaar zorgeloze en meer dan magische wereld terecht te komen. Laat de virale uren hier maar lekker wegtikken. Wij ontstijgen dit tranendal. Vanaf hier zetten we de (tijd) tussen haakjes. Laat de tijd gewoon opnieuw tijd zijn. Net als Hans Castorp. Welkom in sanatorium Berghof. Want, “(…) net als de tijd wekt de ruimte vergetelheid, maar dat doet ze door de persoon los te maken uit zijn omstandigheden en hem te verplaatsen naar een vrije en oorspronkelijke toestand”. (Thomas Mann, De Toverberg, 2012:10).
In het zevende hoofdstuk Kunst als kuuroord. De heilzame werking van De Toverberg van Thomas Mann (p. 109-133) brengen we inderdaad een literair beleefdheidsbezoekje aan Thomas’ neefje Hans, die hierboven doelloos zijn dagen slijt. Hierboven lijkt niemand zich zorgen te maken om wat er beneden gebeurt. Hier kent niemand haast. Hier geen alledaagse beslommeringen, neen, hier houdt men zich enkel bezig met kunst en muziek. Staat alles in het teken van ziekte en dood, van decadentie en zedenverval. Maar niet getreurd, samen met de schrijfster beloof ik plechtig dat we zo gauw als mogelijk zullen terugkeren naar beneden. Naar het laagland, naar de wetten van plicht en arbeid. Naar het alledaagse.
En inderdaad, de agitatie neemt zienderogen toe. Dreigende berichten uit het laagland dringen tot ons door en plots schudt ons bouwwerk daarboven op zijn grondvesten. De donder ratelt. De regen striemt in felle, ongenadige vlagen tegen de ruiten, als hoorbare zweepslagen van een naderend onheil. De Eerste Wereldoorlog heeft de hermetische betovering verbroken. Het gewelddadige van de historische tijd doet ons uit een zevenjarige slaap ontwaken: “(…) De profane kloktijd van Settembrini en de sacrale tijd van Naphta was op een sluipende, met het blote oog niet waarneembare, geheime en toch bedrijvige manier voortgegaan veranderingen te bewerkstelligen”, zoals we op bladzijde 920 van het boek lezen (p. 129) (1) Op de laatste bladzijden van de zogeheten Bildungsroman is Castorp per slot van rekening een van de vele soldaten geworden die “(…) strijdend in de velden en de loopgraven, te midden van ontploffende granaten, een wisse dood tegemoet treedt. Zal zijn lot hetzelfde zijn als dat van de aan shellshock lijdende Septimus Smith uit Mrs Dolloway, die alleen in zelfmoord nog een oplossing vond om zich van zijn wanen te bevrijden?”. (p. 131)
Waarop we met z’n allen de Toverberg verlaten, een onzekere toekomst tegemoet. Weg van de filosofische diepgang, de paradoxale ervaringen van onze tijdloosheid “…und die sogenannte Lehre der ewigen Wiederkehr des Gleichen”. En zo raken we al lezend misschien wel “(…) op de tussenweg, die niet zozeer door een strijd tussen mens en maatschappij of tussen mens en god gekenmerkt wordt, maar die een innerlijke dialoog op gang brengt tussen een empirisch ik dat weet en kent en leert en politiek bewust is, en een dieper gelegen zelf, dat een meer intuïtief weten herbergt en binnen het nunc stans tot wasdom komt: ‘dit fundamentele avontuur van zijn ziel’ ”(p. 132). (2)
Op weg richting Rothko’s tragische tijdloosheid (H8), de kunst in het denken van Hannah Arendt (H9), de louterende stilte van Georges Meertens, Jan Andriesse, Sandra Derks en Sarah van Sonsbeeck (H10). Om uiteindelijk, onontkoombaar, in het zwaarbeladen doolhof ‘Boek’ van Edmond Jabès te belanden. Om er, net gearriveerd, te declameren: “Ik ben in het boek. Het boek is mijn universum, het land waar ik woon, Het dak boven mijn hoofd en mijn raadsel. Het boek is mijn ademhaling en mijn rust”, zoals de in 1912 in Egypte geboren schrijver het in Het boek der vragen uit 1963 formuleert (p. 197).
Het boek is voor de duur van het schrijven voor hem het land waar hij zichzelf kan terugvinden, het dak boven zijn hoofd dat hem de kans biedt zijn geschiedenis te ontrafelen, een verhouding tot zijn traditie te vinden en de waarheid omtrent zichzelf en de wereld op het spoor te komen. Want elk boek dat de schrijver ooit voor ogen mocht hebben gestaan, zal nooit het boek worden dat hij daadwerkelijk ook geschreven heeft. En daarom moet de schrijver doorschrijven, en houdt het schrijven noch het dolen ooit op, want (…) “schrijven speelt zich op de grens tussen het lege en volle spiegelbeeld af, vanuit het verlangen de marges van het enkele, uiterlijke beeld met de dimensie van de onzichtbare ‘duistere kern’ op te rekken en te verruimen. Alles draait in het oeuvre van Jabès om dat ene kleine woordje ‘nog’. Nog is het er niet, maar nog vermoeden we dat het er zou kunnen zijn. Of, zoals Jabès schrijft: ‘Nog zijn waar men niet meer is dan dit leven nog” (p. 196-197). En daaruit kan je dan weer de gevolgtrekking maken.

…waar de lezer is, is het boek (3)
_Noten
1. De Italiaanse humanist en vrijmetselaar Lodovico Settembrini en zijn tegenspeler de fanatieke Jezuïet en nihilist Leo Naphta
2. Dat 'nunc stans' wordt door sommige (middeleeuwse) filosofen vaak omschreven als een eeuwigdurend ogenblik van inspiratie, van iets tot leven wekken
3. Ubi Lector, Ibi Liber
Joke J. Hermsen
Benny Madalijns
Non-fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. Hij is ondervoorzitter bestuursorgaan Instelling Morele Dienstverlening Vlaams-Brabant. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies