Kees van Lede & Joris Luyendijk
Arno Keppens
Non-fictie
  • 2646 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

4 februari 2021 Pessimisme is voor losers. Op de rand van een nieuwe tijd
In anderhalf jaar tijd (april 2018 tot december 2019) schreven auteur Joris Luyendijk en econoom Kees van Lede – beide bekende Nederlanders – elkaar 27 brieven. Luyendijk neemt daarbij de rol op van de kritische of zelfs cynische tot pessimistische filosoof-vragensteller, terwijl van Lede de ervaren kapitalist, maar ook de praktische vooruitgangsoptimist belichaamt.
Eén ding is duidelijk, stelt van Lede, “Het aandeelhouderskapitalisme zoals dat op dit moment bestaat, is onhoudbaar.” Deze uitspraak vormde de aanzet voor de briefwisseling tussen beide auteurs, die een verkenning wil bieden van dit probleem en wat er dan in de plaats kan komen.

Een nauwkeurige diagnose komt er in de helft van het boek: “Het najagen van het eigen kortetermijnbelang (door aandeelhouders) leidt anders dan de neoklassieke economen geloven niet tot een stabiel, efficiënt en rechtvaardig evenwicht in economie en samenleving. Het ondermijnt dit juist.” “Want”, voegt Luyendijk daar verder aan toe, “het probleem met het aandeelhouderskapitalisme is dat het in wezen alle betrokkenen vrijpleit van hun morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid”. (…) “het aandeelhouderskapitalisme kent wel de bonus, want als er winst binnenkomt profiteren alle betrokkenen. Maar het kent geen malus, want als er binnen de wet schade wordt aangericht, kan deze niet worden verhaald op de daders (…).” Luyendijk geeft een typisch voorbeeld: “Wat hebben buitenlandse aandeelhouders nog te maken met lokale pensioeneisen? Die willen rendement zien!”
Van Lede erkent dit probleem van ‘amoreel gedrag’ tijdens de bankencrisis – “de bankier ontving de bonus en de brave burger de malus” – of in het aandeelhouderskapitalisme algemeen: “kan een bedrijfsonderdeel worden verkocht met grote winst voor de aandeelhouder, maar met aanwijsbaar groot nadeel voor medewerkers? (…) De praktijk wijst uit dat, hoe goed je je ook verdedigt, uiteindelijk meestal toch de aandeelhouders aan het langste eind trekken.” Er is dus nood aan normbesef en langetermijndenken in het aandeelhouderskapitalisme. “Maar voorlopig zie ik dat niet gebeuren,” stelt van Lede.
Er zijn dus andere oplossingen nodig, maar die liggen niet voor de hand (anders zouden die er al zijn, stellen de auteurs). Als expert komt van Lede met enkele lapmiddelen, maar zelfs die zijn schaars: initiatieven om een malus in te voeren, bijvoorbeeld de ‘Economic Value Added’ (EVA), negatieve belastingen (een variant op het minimuminkomen), of assistentie bij administratie. Een sterke aanpak moet echter komen uit het soevereiniteitsvraagstuk: “We moeten (…) ons concentreren op de vraag hoe te voorkomen dat bedrijven overheden in de tang nemen en hun, figuurlijk, de wet voorschrijven in plaats van andersom.”
Ook Luyendijk pleit van zijn kant voor betere wetten: “We hebben voor iedereen geldende regels en belastingen nodig die schadelijke activiteiten net zo kostbaar maken als ze werkelijk zijn. Je mag nog steeds vliegen, maar wel voor een ticketprijs waarmee alle schade die met de vlucht ontstaat kan worden gesteld.” Hij wijst echter ook een gebrek aan durf bij de overheid: “Als sinds de jaren zeventig jaarlijks een halve procent economische groei consequent in de energietransitie was gestoken, hadden we nu allang een klimaatneutrale energievoorziening. Maar we lieten het afhangen van verkiezingen waar de overgrote meerderheid consequent koos voor status-quopartijen. Collectieve zelfmoord in naam van de keuzevrijheid.”

Dit laatste koppelt Luyendijk ook aan een tanend geloof in politiek, mede veroorzaakt door een gebrek aan toegankelijke kwaliteitsjournalistiek: “De situatie is nu dat slechte informatie op het web gratis is, en hoogwaardige, geverifieerde informatie achter een betaalmuur zit. Dit is een recept voor een vervuilde publieke opinie. (…) Goede informatie helpt je begrijpen dat de wereld nog ingewikkelder is dan je al vreesde. Dat niemand echt nog het overzicht heeft, en dat er geen consensus is over de beste oplossing.”
De discussie in dit boek vormt daar dus een mooi voorbeeld van, al zijn Luyendijks vragen concreter en scherper dan de meer anekdotische antwoorden van van Lede. Deze bieden soms een zeldzame inkijk in het reilen en zeilen aan de economische top, maar klinken ook regelmatig als vergoelijkingen van bestaande praktijken – “in Amerika is dat normaal” – of ontwijken de vraag, vooral wanneer het gaat over de zogeheten ‘draaideur’ tussen politiek en bedrijfsleven. Net iets te vaak kaatst hij de bal terug – “Wat denk je zelf?” – wanneer het hem te heet onder de voeten lijkt te worden.

Verder vertoont dit boek de typische voor- en nadelen van de publicatie van een briefwisseling. De tekst is toegankelijk en leest vlot, meningen klinken oprecht en de auteurs kunnen het openlijk oneens zijn. Discussies over de boektitel en -opbrengsten (de royalty’s gaan naar het verhelpen van laaggeletterdheid) zijn mee opgenomen. De auteurs vermijden bovendien geen persoonlijke thema’s. In zijn laatste brief lezen we dat van Lede begint aan een chemotraject. Anderzijds stuit je als lezer vaak op herhaling en snel achterhaalde actualiteit (overwegend Brexit-gerelateerd), terwijl verschillende thema’s door elkaar worden besproken. Tot slot bemoeilijken de afkortingen voor allerhande Nederlands instanties al eens de leesbaarheid, maar meestal biedt de context voldoende duidelijkheid.
Het globale gevoel dat je krijgt bij de standpunten van ‘pessimist’ Luyendijk en ‘optimist’ van Lede wordt naar het einde van hun correspondentie mooi samengevat: “Wij stellen allebei vast dat het huidige systeem van geglobaliseerd aandeelhouderskapitalisme niet werkt. Maar we hebben geen alternatief en ervaren, volgens mij althans, ook niet de absolute urgentie om dat te formuleren en te ontwikkelen. We hebben immers allebei een zeer aangenaam middenklassenleventje. (…) De conclusie tot nu toe is Verelendung: het moet kennelijk nog veel erger worden voordat er beweging komt bij de 20 tot 30 procent die het land runnen,” stelt Luyendijk.
Maar van Lede pareert: “Ik zou er veel voor geven om van dat doemdenken af te komen. Hebben we de jongeren dat niet te veel aangepraat? Waarom zien zij het klimaat niet als een uitdaging? In plaats van met bedrukte gezichten te somberen over hoelang je onder de douche mag staan, zou ik hopen op een mentaliteit van ‘we will fix it’ (…) Het minder goede nieuws is dat het economisch zwaartepunt inmiddels wel heel erg bij de aandeelhouders is komen te liggen en dat massa’s lager betaalden al jaren weinig of geen vooruitgang hebben geboekt, laat staan ervaren. (…) De wereld lijkt rijp voor een correctie en mogelijk staan we dus op de rand van een nieuwe tijd. (…) Zo maak ik na mijn werkzame leven van vijftig jaar hopelijk en vermoedelijk nog de hele cyclus mee; van een teveel aan lonen naar een teveel aan kapitaal en hopelijk terug naar iets evenwichtigers daartussenin.”

Laat het ons hopen.
Kees van Lede & Joris Luyendijk
Arno Keppens
Non-fictie
Arno Keppens is wetenschapper aan de Belgian Space Pole (www.spacepole.be) en wetenschapsschrijver (www.sciencescripts.be).
_Arno Keppens - Recensent
Meer van Arno Keppens

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies