Kwintessens
Geschreven door Rudy Van Giel
  • 3838 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

14 maart 2022 Kunst- en vliegwerk slorpt veel geld
Pensioen! Het vooruitzicht maakte me bang. Want misschien mocht ik dagelijks dan nog wel verschillende mensen zien, het gingen er beslist geen ettelijke tientallen meer zijn. En het zou uiteraard op veel oppervlakkiger contacten uitdraaien – weg die diepgaande en vertrouwelijke band die er in de loop der jaren gesmeed was.  Tegelijk keek ik er niettemin naar uit, naar die opruststelling. Omdat er eindelijk tijd vrijkwam voor een reeks dingen die ik altijd aan mijn neus voorbij had moeten laten gaan. Zoals de podiumkunsten bijvoorbeeld.
Muziektheater, ook over de taalgrens heen, de Opéra Royal de Wallonie. En heel veel gesproken toneel. Neen, niet de officieel gesubsidieerde gezelschappen. Ik hou het voorlopig een beetje voor bekeken, die acteurs die de decorrekwisieten in het publiek smijten, of gillend in hun blootje achter elkaar lopen onder inval van stroboscopisch licht. En passen doe ik er al evenzeer voor om toneelspelers op de scène een kwartier aan een stuk te horen boeren of te zien masturberen, zelfs als dit onder de regie valt van Arne Sierens en Jan Fabre …
En ik heb er voor een tijdje mijn bekomst van als Da Ponte over la spada spreekt, het zwaard, en Don Giovanni een revolver trekt en in het wilde weg begint te schieten. Kopbrekens die het me kost om daarvan de diepere betekenis te doorgronden. Want die schuilt er ongetwijfeld in. Tenzij de Angelsaksische regisseur ervan uitgaat dat iedereen tegenwoordig alleen maar Engels spreekt en begrijpt. Zoals hijzelf blijkbaar. Welke haarklover zou er dus over vallen of er gemoord wordt met een pistool of een degen, want dood is dood, of niet soms?
En verlos ons, Heer, van de drie gekleurde konijnen op de bühne, wanneer Herodes in een voorschoot het toilet aan het schoonmaken is terwijl hij een pathetische liefdeshymne afsteekt voor Salome.
Welke onbevroede dieptepsychologische connotaties en betekenisgelaagdheid er tegenwoordig schuilgaan in 's werelds toneelliteratuur! Keer op keer sta ik daarvan te kijken. Maar dat hoort er nu eenmaal bij natuurlijk, kijken, bij een opvoering.
Schrijvers en componisten mogen dan misschien nooit zelf bij de psychiater op de sofa beland zijn, hun werk doet dat na verloop van tijd kennelijk wel. De kunstenaars zouden nogal ogen trekken bij het ontdekken welke psychoanalytische drijfveren de hoeksteen vormen van hun geestescreaties. Wedden dat zij zouden wegkruipen van schaamte?
Want een kast is namelijk een vrouwelijk zinnebeeld. Logisch, toch? Je kan erin kruipen. En als die opengaat, weet je meteen waaraan ze denken, de viezeriken. Mogen die auteurs van geluk spreken dat er in hun tijd aan de horizon nog geen spoor te bekennen was van #MeToo. En wanneer er een rode vloeistof langs de achterwand van het toneel naar beneden druipt, dan snapt toch het kleinste kind dat dit symbool staat voor menstruatiebloed. De evidentie zelve bij een stuk dat over de Graal handelt. Christus heeft immers wel vaker dingen in wijn doen veranderen. Proost dus, eerwaarde!
De huidige podiumkunsten hebben zich klaarblijkelijk volledig toegespitst op het rationele aspect van de inhoud; je mag geen gemoedsaandoeningen meer gewaarworden bij wat er te zien valt op de bühne – gevoelsmatige betrokkenheid is een vies woord geworden. Taboe. Iets voor Philippe Geubels. Vandaar dat je tegenwoordig vooraf naar een toelichting van een uur dient te gaan eer je de eigenlijke opvoering kan genieten, anders riskeer je er geen donder van te begrijpen.
Midden vorige eeuw bereikten de lyrische erupties en emotionele ontboezemingen hun apotheose op de planken, een apotheose waarop ze tegelijk ook zouden stranden, want na de jaren zestig zou het doek definitief vallen over een tijdperk en een traditie. Het culturele leven ging opeens een heel andere richting uit en de podiumkunsten hielden van langsom minder rekening met de verlangens en verwachtingen van hun doelorgaan, het publiek. Dit soort obstinate houding kan een artistiek evenement zich natuurlijk enkel permitteren vanaf het ogenblik dat het niet langer zelfbedruipend hoeft te zijn, maar mag rekenen op een royaal subsidiebeleid. De samenleving is in de twintigste eeuw kennelijk veranderd en dat manifesteert zich dienovereenkomstig in haar cultuuruitingen. Kunstenaars kiezen voor een eigenzinnige weg, waarop het voetvolk hen maar moet zien te volgen. En dat doet de geïnteresseerde connaisseur dan ook, bereid een inspanning te leveren. Terwijl de rest afhaakt. Massaal. Zodat er een alsmaar dieper kloof zal groeien. De slingerbeweging is teruggekeerd naar af. Zo is bijvoorbeeld moderne opera opnieuw een zeer elitaire aangelegenheid geworden, gereserveerd voor de happy few, precies zoals het dramma per musica dat was ten tijde van de Camerata Fiorentina. Monteverdi's Orfeo kon je namelijk niet zomaar gaan bekijken, je moest behoren tot de entourage van de Hertog van Mantua en erop vertrouwen dat hij je tot zijn intimi rekende om een invitatie in je brievenbus gedropt te mogen zien.
Uiteraard hebben maatschappelijke veranderingen een en ander in de hand gewerkt: in de twintigste eeuw deed zich namelijk een objectverschuiving voor, want de massa kreeg – mede dankzij de technologische ontwikkeling – nieuwsoortige spektakels gepresenteerd, die ettelijke malen sensationeler bleken te zijn. De mensen gingen hun interesseveld verleggen. Waarom immers nog al die zuurverdiende centen ophoesten voor een zitje in het theater, wanneer jou per slot van rekening elders zoveel meer werd voorgeschoteld voor heel wat minder geld: pittoresker beelden, sentimenteler taferelen, gewelddadiger toestanden … Het bleek niet langer voldoende dat agressiviteit enkel maar gesuggereerd werd door de acteurs, men wilde het bloed met eigen ogen zien rondspatten, zoals dat bijvoorbeeld het geval is op het doek van de film of – soms – op het veld van een sportwedstrijd.
Een deel van het publiek keerde de schouwburg dus de rug toe, wat vanzelfsprekend zijn weerslag zou hebben op het repertoire en op de functie van de opgevoerde werken. Vandaag de dag heeft het theater niet meer diezelfde maatschappelijke uitstraling – die rol hebben de audiovisuele media overgenomen – en ziet het zichzelf gereduceerd tot een expositieruimte waarin schitterende museumstukken in de schijnwerpers worden geplaatst ten behoeve van cultuurminnende amateurs. En om die stukken toch nog enige relevantie voor de huidige tijd te doen behouden, zoekt men naarstig naar nieuwe invalshoeken en laat men er regisseurs op los die te keer gaan als ongeleide projectielen. De nieuwe beeldenstorm.
Akkoord, ik ga voorbij aan de internationale onderscheidingen die al deze producties keer op keer te beurt vallen. Ik hoef maar te lezen hoeveel stof ze doen opwaaien. En wat een oorverdovende tamtam errond wordt gemaakt … In bijzonder exclusieve kringen. Toch denk ik niet dat het een opvoering in de Vlaamse Opera is die als beste muziekevenement uit de bus zal komen, mocht je een peiling uitvoeren onder onze bevolking, maar wel het optreden van Niels Destadsbader in het Sportpaleis. Het hangt er maar van af wie je laat stemmen, toch?
Als we het over sociale media hebben, spreken we graag met dedain over bubbels en echokamers, maar gaat deze zelfde vlieger niet op bij het uitreiken van cultuurprijzen? Wordt een jury niet altijd samengesteld uit een in-crowd, voortdurend dezelfde mensen die elkaar op recepties tegen het lijf lopen en elkaar bevestigen in hun gewichtigheid en goede smaak? Vernissages, premières, exposities, persvoorstellingen … almaar weer die identieke gezichten die present geven, een select groepje dat louter door zijn herhaalde aanwezigheid uitgroeit tot experts ter zake, automatisch, zodat op den duur ook de leek er niet langer onderuit kan dan dit te geloven. En het publiek? Het publiek hoort hoe het in geleerde exposés benadrukt krijgt wat een voorrecht het geniet tegenwoordig te mogen zijn bij een belangrijk evenement als dit – noem het gerust een iconisch gebeuren! – dat nog lang zal nazinderen in de annalen, omdat het de bakens van de kunst onomstotelijk verlegd heeft. Er is vandaag geschiedenis geschreven, dames en heren, waarmee de toehoorders op voorhand de mond wordt gesnoerd, want ze krijgen ingehamerd hoezeer hun aanwezigheid getuigt van hun klasse, en wie zou zich daardoor nu niet geflatteerd voelen of het wagen twijfels te plaatsen bij zijn eigen uitmuntende niveau?
En als uit de recensies blijkt dat eveneens de pers de methodisch-technische toelichting van de specialisten geslikt heeft, hebben de deskundigen hiermee in één adem ook zichzelf en hun eruditie bekrachtigd zonder te zijn ingegaan op de wezenlijke kwaliteit van de opvoering en zonder rekening te hebben moeten houden met de verzuchtingen van de theatergangers. Een staande ovatie! Wat vroeger ook al wel eens voorviel, maar wat tegenwoordig tot een inherent onderdeel is uitgegroeid van élke performance. Het is er gewoon een appendix van geworden.
Eerlijk gezegd doet heel deze situatie, waarbij experten beslissen wat goed is en wat niet, me een beetje denken aan de manier waarop wij vroeger geneeskunde bedreven. Want geef nu toe, als het aankomt op ziektes diagnosticeren en behandelen, wie mag zich dan onderlegd heten? De artsen, of niet soms? En patiënten zijn op dat vlak toch volslagen leken. Het was dus het selecte clubje van specialisten dat zonder enige inspraak uitmaakte welke aanpak en therapie diende toegepast, omdat de zieken niet de nodige onderlegdheid bezaten en dus niet oordeelkundig konden beslissen. Nu, achteraf beschouwd, vinden we de kritiek die dit heeft uitgelokt volkomen terecht: de dokter is van zijn voetstuk gevallen en moet rekening houden met de patiëntenrechten; er bestaan zelfs wetten en verenigingen om dit afdwingbaar te maken.
Misschien een suggestie voor het subsidiebeleid in de cultuursector. Laat het niet langer gevoerd worden over de hoofden van het publiek heen, maar verplicht de intendanten, directeurs of whoever tot een samenspraak om op zijn minst enige rekening te houden met de verwachtingen van de (belastingbetalende) goegemeente. Want ondanks de mooie retoriek om de kunsten te democratiseren, is het budget van mijn werkster ontoereikend om nog een ticket te betalen en een van haar geliefde opera's te gaan bekijken. Wij zijn in een anomalie beland waarbij wij miljoenen pompen in een kunstvorm die is weggelegd voor een publiek dat tot het meest kapitaalkrachtige segment van de samenleving behoort. Het geeft een wrange bijsmaak als je aan de gouden letters denkt in de theaterzaal van Vooruit, de cultuurtempel van de arbeiders: 'Kunst veredelt'.
Cultuursubsidie mondt blijkbaar vaak uit in het ondersteunen van het tijdverdrijf van de upper class van onze maatschappij, en dan kan je het je permitteren een eigenzinnig, risicovol beleid te voeren. In zo'n geval maakt het niet uit of je project verlieslatend is, je kan ervan op aan dat de gemeenschap de schulden achteraf toch wel zal dempen.
Niettemin bleek 2018 – mijn eerste jaar als gepensioneerde –  een hele opluchting voor me. Ik heb zowaar een avondje genot mogen beleven. In de Vlaamse zalen is niet enkel plaats voor een toneelgezelschap dat zijn hyperkinetische performers een aaneenschakeling doet brengen van flitsende impulsen tegen een oorverdovend geluidsdecor … neen, er wordt ook een podium geboden aan acteurs met een keurig begrijpbare dictie, aan wie het veroorloofd is teksten te brengen in correct algemeen Nederlands, waarvan de woordbetekenis mag blijven nazinderen, resoneren, bezinken … om erover na te denken, hetzij hier in het theater, hetzij straks bij een pint. Geen opvoering die paniekreacties uitlokt of vluchtgedrag – waar is in godsnaam de uitgang? – maar wel een vertoning waarbij je gewoon wenst het stuk tot het einde toe te blijven uitzitten in je fauteuil. En kennelijk is het gepermitteerd een boodschap mee te krijgen voor thuis, die je aanzet om dingen op te zoeken op Google. Het bestaat kennelijk nog. Voor hoe lang?
Kwintessens
Geboren in Antwerpen, verkaste naar de Limburgse kompels, om ten slotte als huisarts te werken in een volkse en multiculturele wijk te Gent, waar 86 nationaliteiten bij hem stonden ingeschreven. Hij publiceerde 'Kankeren. Een arts wordt patiënt' (Borgerhoff & Lamberigts) en 'Hoop. Broeders zonder liefde' (Ertsberg).
_Rudy Van Giel -
Meer van Rudy Van Giel

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws