Kwintessens
Geschreven door Rudy Van Giel
  • 3786 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

3 maart 2022 Of zijn wij dan toch niet gepredestineerd?
Het vorige essay – 'Zijn wij inderdaad gepredestineerd?' – eindigde ik met de vraag waarom een genetische aanleg niet altijd voor honderd procent tot expressie komt. Het antwoord luidt: omdat erfelijkheid niet per se een onontkoombare dwang inhoudt. Zo is je gezondheid uiteraard afhankelijk van hoe je leeft: doe je dat verstandig dan wel onberekend, woon je in een stedelijke of landelijke omgeving, kick je op risico's?  Ben je alpinist, diepzeeduiker? Want toeval speelt een aanzienlijke rol op ons levenspad. Wij zijn niet gepredestineerd. Ons DNA legt ons natuurlijk beperkingen op. Omdat wij geen genen bezitten die coderen voor vleugels, zal ons lichaam er nooit in slagen op eigen kracht, zonder hulpmiddelen, de aarde te verlaten en te vliegen. Maar potenties die we dan weer wél in aanleg bezitten, hoeven daarom niet noodzakelijkerwijze tot uiting te komen. Of ze dat wel of niet zullen doen, wordt bepaald door de omgeving en het toeval. En ook door de keuzes die wij maken in ons leven, al vrees ik met deze laatste opinie in woelig vaarwater te belanden.
De omgeving dus. Daarvan stelt Danielle Posthuma dat die voor vijftig procent verantwoordelijk is voor onze persoonlijkheid. Hierbij dienen we al meteen te beklemtonen dat we het begrip 'omgeving' niet mogen verengen tot het terrein waartoe de sociale wetenschappen dat doorgaans plegen te doen. Het beperkt zich niet tot het maatschappelijk milieu waarin iemand terechtkomt. Het dekt een veel ruimer domein. Het begint al in de baarmoeder: voorzien de placentaire bloedvaten de foetus wel voldoende van zuurstof en voedingsbestanddelen? Rookt de moeder, drinkt ze of gebruikt ze drugs? Is ze zwaarlijvig of is ze daarentegen juist ondervoed?
Als een jonge kerel het foute pad opging, werd dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw meteen afgeschoven op sociale factoren. Delinquentie was steevast het gevolg van pedagogische verwaarlozing en kansarmoede. Het spreekt dat die omstandigheden een belangrijk ingrediënt vormen, maar ze verklaren kennelijk niet helemaal wat het vuur aan de lont steekt; de aansturing tot asociaal gedrag ligt voor een aanzienlijk deel in de genen. Het schrikt ons af te horen dat de aanleg voor crimineel gedrag aangeboren is – de áánleg, níét de uitvoering van de daad. Zo maakte de Britse psycholoog Adrian Raine PET-scans van de hersenen van veroordeelde moordenaars.
We belichten enkele van zijn bevindingen. Het hersengebied dat instaat voor onze planning en onze impulscontrole – de prefrontale cortex – blijkt bij deze criminelen systematisch minder actief te zijn. Ze kunnen zich met andere woorden minder goed beheersen. Een ander voorbeeld: bij mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis is in exact datzelfde gebied van ons brein gemiddeld elf procent minder grijze stof aanwezig. Net zozeer trouwens vertonen eeneiige tweelingen opvallend vaak eenzelfde gewelddadig gedrag, ook als ze gescheiden van elkaar zijn opgevoed … Raine ontdekte zelfs een locatie op het DNA dat hij het 'krijgersgen' noemde, omdat een defect daaraan gelieerd was met misdaad, iets dat hij bevestigd zag onafhankelijk van de verschillende culturen die hij bestudeerde.
Kunnen we de zaken echter niet omkeren? In plaats van de oorzaak van misdadig gedrag te zijn, is een minder actieve cortex er misschien het gevolg van? Dit wordt tegengesproken door de vaststelling dat patiënten die een hersenletsel oplopen in deze regio, hetzij door een ongeval, hetzij door een tumor, hetzij door een bloeding, gelijklopende gedragsveranderingen vertonen.
Maar hoewel onze genen de motor vormen en ons blijkbaar aansturen, betekent dit bijlange na niet dat we gedoemd zijn hen onvoorwaardelijk te volgen. Raine erkent wel degelijk de invloed van de omgeving: onze manier van doen en laten wordt er ofwel door opgezweept ofwel door bijgestuurd. Of crimineel gedrag al dan niet tot uiting komt, hangt af van het feit of de aanleiding ertoe zich aandient. Hij illustreert dit zeer bevattelijk aan de hand van bibberen. Het is iets dat wij allemaal doen bij koude. Maar de temperatuur moet er wel eerst voor zakken. En als dat niet gebeurt, zullen wij ook nooit rillen.
Net zo goed kunnen omstandigheden de aanleg tot delinquentie van iemand afzwakken. Het is namelijk niet moeilijk ons er een voorstelling van te maken hoezeer liefde en geborgenheid als een antidotum kunnen werken op een kind, op een individu in volle ontwikkeling.
Toch blijven velen van ons het nog altijd een vreselijk idee vinden dat onze persoonlijkheid voor een groot stuk berust op aangeboren factoren. Waarom zou ons dit moeten afschrikken? Genetica is niet alleen een waslijst van ziekten en gebreken, zij opent ook een catalogus van menselijke mogelijkheden. Zij doorprikt het doemdenken dat onze potentie onherroepelijk gefnuikt zal worden door het milieu waarin we geboren zijn. Onze erfelijke aanleg staat garant voor flexibiliteit, voor de kans om uit te breken, voor vrijheid. Iemand met een hoge intelligentie die in een 'verkeerd' gezin is geboren, wordt als kind vast en zeker geremd in zijn ontwikkeling, maar er bestaat de kans dat hij bij het opgroeien zijn aangeboren neigingen zal laten spreken, en in plaats van zijn capaciteiten af te stemmen op de omgeving waarin hij toevallig geboren is, bestaat de mogelijkheid dat hij zal kiezen (en toegroeien naar) het milieu dat bij zijn talenten past. Onze genen ketenen ons niet vast, maar geven ons de kans om te leren, te ontsnappen aan een belemmerende omgeving en ons zodoende te leiden naar een onvoorspelbaar levensavontuur.
Niettemin, met aanleg en omgeving alleen hebben we nog niet het volledige plaatje getekend dat bepaalt wie en wat er van ons zal worden. Er maakt nog een derde speler zijn opwachting: het toeval. Als iemand verdrinkt, door een trein gegrepen wordt of op nine eleven op het dak van de WTC-toren wilde genieten van het panorama … het genoom van zo iemand zal zich om evidente redenen gedwarsboomd zien. Toch hoeven het niet altijd zulke dramatische ontwikkelingen te zijn die een wending geven aan ons leven. Een gemiste gsm-oproep, een brief die verloren gaat, een coronabesmetting …
Het meest frappante voorbeeld van toeval vinden we geïllustreerd in het onderzoek van Alexander van Oudenaarden uit 2010. Deze helmintholoog of wormspecialist was op dat ogenblik verbonden aan het MIT (Massachusetts Institute of Technology), waar hij en zijn team aantoonden hoe toevallige schommelingen in het aanbod aan moleculen verantwoordelijk konden zijn voor het al dan niet tot expressie komen van bepaalde genen; de bestudeerde wormen vertoonden dus een ander fenotype (zeg maar een andere 'verschijningsvorm' of 'uitzicht', om het eenvoudig te houden hier).
Zijn onderzoek spitste zich toe op een specifieke nematode (een rondworm), te weten Caenorhabditis elegans. Hij vroeg zich af hoe het mogelijk was dat dieren die eeneiige tweelingen van elkaar waren (met dus een precies identiek genoom) en die in exact dezelfde omgeving leefden, na mutatie in een van hun genen toch een ander fenotype konden vertonen. Het gen in kwestie was namelijk dominant, wat betekent dat het normaal gezien, onder gelijkaardige omstandigheden, altijd tot expressie móét komen. Hoe bestond het dus dat beide wormen een ander levenslot was beschoren?
Van Oudenaardens studie stipuleert: 'Kennelijk is het mogelijk dat genetisch identieke organismen in een homogene omgeving kunnen variëren, wat aangeeft dat willekeur in ontwikkelingsprocessen zoals genexpressie evenzeer diversiteit weet te genereren'. Hij ontdekte er bij zijn wormen zelfs de oorzaak van. Of het gemuteerde gen al dan niet tot expressie kwam, hing af van een ander gen met een regulerende functie, dat m-RNA (messenger- of boodschapper-RNA) aanmaakte. Welnu, het aantal moleculen m-RNA dat dit regulerende gen produceerde tijdens een bepaalde fase van de foetale wormontwikkeling, blijkt daarbij cruciaal: boven een zekere drempelwaarde vertoont de worm het fenotype, eronder niet. Beeld je dus eens in: gewoon enkele moleculen meer of minder en het diertje ziet er anders uit. Het lot ligt dus in handen van de willekeurige grillen der natuur.
Genetica zorgt voor standvastigheid, voor conservering. Indien niet was er geen leven mogelijk. Maar zoals in het geval van onze worm blijkt, laat zij ook variatie toe, onvoorspelbaarheid, wat ons de mogelijkheid biedt te ontsnappen uit steriliteit en stereotypie. Leven wordt bepaald door GOT: Genen, Omgeving, Toeval. Al denk ik dat hier nog een vierde punt moet aan toegevoegd: keuze, waarbij ik in het midden wil laten tot op welke hoogte die vrij is.
Ter illustratie hiervan: in Afrika stapte Marleen Temmerman in een gammel bootje op een meer vol krokodillen. De gebeurtenis haalde de kranten of de televisie niet, waaruit ik mag besluiten dat het toeval beslist heeft dit avontuur goed te doen aflopen. Maar geef toe, mocht het anders uitgedraaid zijn, dan was het wel Marleen die ervoor gekozen had het toeval in deze een handje te helpen, toch? Mij zou je bijvoorbeeld nooit in zo'n bootje krijgen.
Uiteraard ligt het in de aard van het beestje of wij bepaalde risico's zullen nemen, of wij de ene weg dan wel de andere inslaan. Maar de beslissing ligt niettemin bij onszelf. Lionel Shriver heeft daarrond een schitterende roman geschreven, The Post-birthday World, waarin zij een vrouw van middelbare leeftijd neerzet die op een keerpunt staat. Blijft zij bij haar relatie met een intellectuele man die haar het vooruitzicht biedt op stabiliteit en een voorspelbaar leven, of kiest zij voor een beroemde snookerspeler met wie zij glitter, avontuur en gevarieerde seksstandjes kan beleven? Een heuse tour de force, vind ik, de manier waarop deze auteur twee parallelle verhaallijnen schetst zonder dat dit ook maar ergens gekunsteld aandoet. Wat als Irina voor de ene optie gaat, wat als ze voor de andere kiest? Aan haar de keuze. Volgt zij haar gevoel dan wel haar verstand? Geeft ze toe aan de aantrekkingskracht of aan het comfort? De stappen die zij zal beslissen te zetten resulteren alleszins in een wereld van verschil!
Deze roman weet de wisselwerking tussen toeval en keuze wel heel aanschouwelijk samen te vatten. Aan de ene kant de kwestie van wie we ontmoeten, welke kansen zich aandienen, waar en wanneer ze dat doen … aan de andere kant de vraag met wie we willen verdergaan, welke weg we denken te moeten bewandelen.
Blijkt dat zowel toeval als keuze een diepe invloed uitoefenen tot in de celkern zelf. Ze kunnen namelijk bepalen of ons erfelijk materiaal al dan niet tot expressie komt. Eind jaren zeventig had men al ontdekt dat een kleine molecule, een methylgroep, in staat was genen uit te schakelen door zich eraan te hechten. Later, in 1996, botste de biochemicus David Allis van de Rockefeller University te New York, op het 'tegenovergestelde': stoffen die genen markeren om ze 'beter bereikbaar te maken'. Dit zijn de histons, eiwitten die zich als een mof rond het DNA wikkelen en die als een soort opstapladdertje fungeren; vereenvoudigd gezegd zouden zij er kunnen voor zorgen dat een eigenschap van een cel meer of minder tot expressie komt. Histons en methylgroepen maken sensu strictu geen onderdeel uit van ons erfelijk materiaal, maar ze moduleren het wel. Dit geheel draagt de naam van epigenoom; het maakt deel uit van onze epigenetica.
Deze regulators zorgen er bijvoorbeeld voor dat mensen veranderen. Dit valt met name nog maar eens een keer op bij eeneiige tweelingen. Waarom gaan die met ouder worden almaar meer van elkaar verschillen? Niet omdat hun genensequentie zich wijzigt – die blijft hun hele leven aan elkaar gelijk. Maar als je hun epigenoom daarentegen analyseert, dan merk je in de loop der jaren een almaar grotere afwijking van elkaar.
Gebeurtenissen die de ene helft van de tweeling beleeft, keuzes die de andere maakt … ze laten sporen na. Merktekens die genen aan- of uitzetten, eiwitten die de weg ernaartoe vergemakkelijken of bemoeilijken.
Neen dus, we zijn niet gepredestineerd. We zijn niet domweg de slaven van onze genen. Variatie is een essentieel kenmerk van het leven. Zonder verandering verworden we tot robots. Het zou leiden tot steriliteit.
Vorig jaar verscheen een artikel in Nature van Plomin en Von Stumm dat erop wees hoe in het afgelopen decennium genetische patronen almaar meer in kaart werden gebracht en hoe gedragswetenschappen daar gretig gebruik van maken bij het beoordelen van iemands houding, handelwijze en de neiging daartoe. Een onmiddellijke link tussen DNA en hersenprocessen bestaat er vooralsnog niet, maar het is op termijn wel de bedoeling er een voorspellende kracht uit te destilleren als waarschuwingssysteem om problemen te voorkomen.
_Nawoord
Mijn twee essays (Zijn wij inderdaad gepredestineerd? en Of zijn wij dan toch niet gepredestineerd?) zijn schatplichtig aan Siddhartha Mukherjee en Griet Vandermassen. Het herlezen – voor de zoveelste maal – van hun beider prachtige boekwerken leverde mij inspiratie tot deze artikels.        
Voor wie meer wil weten over de studies die in dit essay zijn aangehaald:
Kwintessens
Geboren in Antwerpen, verkaste naar de Limburgse kompels, om ten slotte als huisarts te werken in een volkse en multiculturele wijk te Gent, waar 86 nationaliteiten bij hem stonden ingeschreven. Hij publiceerde 'Kankeren. Een arts wordt patiënt' (Borgerhoff & Lamberigts) en 'Hoop. Broeders zonder liefde' (Ertsberg).
_Rudy Van Giel -
Meer van Rudy Van Giel

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws