Het Vrije Woord
Geschreven door Jeanine Lambrecht
  • 1878 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

24 juni 2021 Polderwolken
In 'Polderwolken' blikt kunsthistorica Jeanine Lambrecht terug op haar eigen levensloop en reflecteert ze over de wijze waarop elementen uit haar biografie hebben bijgedragen tot het ontstaan van een wereldbeeld. Ze kijkt met lede ogen naar de kwalijke gevolgen van de ongebreidelde exploitatie van onze habitat, vraagt aandacht voor de complexe verwevenheid van alles wat is, en pleit voor een poëtischer en empathischer visie op ons 'aard paradijs'.
_Trente Glorieuses
Ik werd in 1945 op de Aarde geworpen, net iets voor de atoombom op Hiroshima. Vader was een weeskind met een lagerevakschoolopleiding in mechaniek en moeder een fabrieksmeisje dat het tot winkeljuffrouw had geschopt. Na de oorlog hadden ze, op een stuk weiland langs een grote baan, een kleine garage uit de grond gestampt: een barak van betonplaten, waarin ook gewoond kon worden. Een haring werd gedeeld. Maar er viel niet onaardig wat te verdienen met het herstellen van auto's en weldra aten we op zondag kramiek. Kortom, mijn ouders hebben zich, zoals zovelen in die naoorlogse Trente Glorieuses, uit het niets opgewerkt tot welgestelde middenstanders. Als kinderen van hun tijd hadden zij het volste vertrouwen in een maatschappij die hen voorhield dat alles steeds beter zou worden: economische expansie zou welvaart en eindelijk wat geluk brengen. Dat euforische vooruitgangsgeloof werd ietwat aan het wankelen gebracht door de oliecrisis van 1973 en zijn autoloze zondagen, gedoofde lichten en duurdere koffie. Maar mijn broer, die intussen als garagist in het voetspoor van zijn vader was getreden, heeft nadien nog veel meer auto's verkocht dan ooit tevoren …
_De geur van benzine
Terug naar 1945. Een kind komt als een onbeschreven blad ter wereld, zo wil de beeldspraak. Maar zo blanco is dat blad natuurlijk niet, want de grondtekst krijg je al met de moedermelk en de paplepel mee. Wij woonden afgelegen, midden in het polderland, en daarom mocht ik pas op mijn zevende naar school gaan. Tot dan werd ik uitsluitend door mijn ouders opgevoed. Zij waren in de Grote Oorlog geboren en sleurden ontiegelijk veel grauwe verhalen van de vorige generatie met zich mee. Daarop geënt, het verhaal van hun eigen lotgevallen: mijn vader die als weeskind van hot naar her werd versleept en niet ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog kwam, en mijn in de steek gelaten moeder wiens hele familie in de bombardementen omkwam. Duistere verhalen die ik als klein meisje dagelijks moest aanhoren, vooral aan tafel wanneer ik mijn bord niet leeg wou eten, ik 'die de ontberingen van de oorlog niet had gekend ... '. Zo slepen wij al vanaf onze geboorte ongewild een lang verleden met ons mee.
Naast die ouderlijke injecties waren er ook andere prille ervaringen die wellicht een bepaald beeld van de wereld in mij hebben ontloken. Wonen in een garage, omringd door metaal, ronkende motoren en de geur van benzine. Geen poppen, maar moeren. De smeerput was mijn speeltuin en de achterbank van een autowrak mijn refuge. Hoewel we afgelegen woonden, was het ommeland voor mij verboden terrein: want weiden vol koeienvlaaien en gevaarlijke stieren. Er waren nuttige dieren (koeien, varkens en kippen) en te verdelgen ongedierte (muizen, ratten en spinnen). Zo vormde zich mijn beeld van de natuur. Wist ik veel dat koeien en kippen gekweekt zijn en dus evenzeer culturele producten als de barak die mijn vader eigenhandig had gebouwd. Vrijwel alles werd getaxeerd op nuttigheid. De koeien waren er om melk te geven, de kippen om eitjes te leggen en de hond om voor ons te waken. Boekhouding was nuttig, maar boeken of kranten lezen was tijdverlies. Er moest immers gewrocht en gewroet worden, niet alleen om aan de kost te komen, maar vooral om zo veel mogelijk winst te maken en de zaak uit te breiden. Daar is op zich niets mis mee en men kan daar alle begrip voor opbrengen, maar het is wel tekenend voor een bepaalde verhouding tot de wereld. Alles 'om te ... ', maar geen woord over het nut van wolken en sterren. Kortom, de prefiguratie van een ruim verspreid wereldbeeld.
_Op de schoolbanken
Op mijn zevende (in 1952) mocht ik eindelijk naar school. Geen nonnenschool, godzijdank, maar het Koninklijk Lyceum. Een omwenteling in mijn bestaan. Mijn redding: dat zeg ik zonder overdrijven. Omgaan met andere kinderen. Leerkrachten als rolmodel. Ik hing aan hun lippen. In de lessen geschiedenis werden de beklemmende verhalen van mijn ouders gekaderd in het wereldgebeuren. Poer voor mijn verzet op het thuisfront. Lessen moedertaal, vreemde talen en ook dode talen, minder dood dan je denkt. Een onuitputbare woordenschat, waarmee je dingen kan benoemen die bestaan of ook niet bestaan. En dat er eindeloos veel verhalen bestaan, en dat ze ook verzonnen kunnen worden ... Tekenles: de vreugde van verbeelden, kleuren en boetseren. Lessen natuurwetenschappen in een speciale laboklas: een microscoop, een bunsenbrander, proefbuisjes, een skelet, een vitrinekast met curiosa, een wereldbol en een collectie landkaarten, dat was het zowat. Maar hoe pover het didactisch materiaal in die jaren 1950 ook was, daar voltrok zich keer op keer de openbaring van een wondere wereld waarin wolken en sterren eindelijk een plaats hadden. Ontdekken dat wiskunde niet alleen nuttig is voor de rekeningen in de garage, maar ook pure poëzie kan zijn. Op de schoolbanken werd ik bijna gelukkig. Mijn dithyrambisch vermogen schiet tekort om mijn immense dankbaarheid aan gedegen onderwijs te betuigen en het wereldwijd belang ervan te onderstrepen voor het vormen van ieders wereldbeeld dat, laten we dat niet vergeten, sturing geeft aan ons denken en handelen.
Tal van gebeurtenissen hebben mijn schoolse vorming doorkruist. Ik herinner me onder meer de mijnramp van Marcinelle in 1956. Het jaar daarop Spoetnik 2 met het hondje Laika aan boord. Dat en Expo '58 waren voor mijn ouders de aanleiding om een televisietoestel in huis te halen. Die beeldbuis heeft ook hun zicht op de wereld danig veranderd. De impact daarvan (zoals van alle andere nieuwe media die later zouden volgen) valt niet te onderschatten. Met de Cubaanse Revolutie in 1959 was mijn interesse voor wereldpolitiek gewekt. Uitdagend liep ik over straat in een T-shirt met het portret van Che Guevara. Volgde de onafhankelijkheid van Belgisch Congo in 1960. En bij de bouw van de Berlijnse Muur in 1961, realiseerde ik me dat mijn geboorte samenviel met het begin van de Koude Oorlog. Ach, intussen waren er ook wel leuke ervaringen: de eerste keer naar de cinema in 1961 (West Side Story) en de eerste single van The Beatles in 1962 (Love Me Do). En zo meer. Zo vervelde stilaan mijn wereldbeeld. Zo ben ik al een heel eind kunnen loskomen uit de enge en knellende plooi waarin ik als kind ingevouwen zat.
_De ommekeer
Maar zo simpel is dat niet. Je ontsnapt niet zomaar aan het beeld van de wereld dat je van kinds af aan wordt ingeprent. Je vindt die gang van zaken 'normaal' en stelt er geen vragen bij. Er was op zich natuurlijk niets mis met het nut van die brave melkkoeien in de wei, wel met de grootschalige industriële veeteelt, maar dat zou ik pas later inzien. Evenmin besefte ik toen dat niet alleen koeien gekweekt worden, maar dat ook mensen gefokt worden om mee te draaien in de grote machinerie van ons systeem, en dat van onderwijs verwacht wordt ons daartoe klaar te stomen. Mijn broer zou vanzelfsprekend naar de technische school gaan en in de voetsporen van zijn vader garagist worden, wat inderdaad geschiedde (al zal het meer als handelaar in nieuwe auto's zijn dan als mekanieker-hersteller, maar dat terzijde). En ik zou na de middelbare school, al even vanzelfsprekend, de boekhoudster van de garage worden. Maar ik steigerde (met dank aan de polderwolken) en slaagde erin mijn voorbestemming te ontvluchten.
In 1963 ging ik studeren aan de Vrije Universiteit Brussel, de destijds nog unitaire ULB. Ontdekking van het boeiende studentenleven en van de geneugten van een grootstad. De confrontatie met studenten en vele andere mensen van diverse en ook vreemde origine: een panoplie aan anders gekleurde wereldbeelden. Maar in de colleges was kennisoverdracht strikt gestoeld op wetenschappelijk onderzoek. Een clash aan indrukken in mijn nog jonge brein, maar tevens krachtvoer voor het meer en meer in vraag stellen van veel van wat me tot dan toe was ingeprent. Kortom: een tweede omwenteling in mijn bestaan. Het zou voor alle jongeren ter wereld mogelijk moeten zijn hoger onderwijs te volgen, voor het aanleren van kritisch denken, meer nog dan voor kennis. Opdat men de moed zou leren opbrengen te vertrouwen op eigen inzicht, in plaats van op dogmatische en voorgekauwde wereldbeelden.
Studeren aan de universiteit in de zestiger jaren, in volle overwaaien van de hippiecultuur: anti-establishment en antioorlog (make love, not war). Gefascineerd door de flowerpowerleuze 'dat de mens in harmonie met de natuur moet leven', liep ik in minirok en met wapperende haren gezwind door het Zoniënwoud. Ik zag de bomen in hun imposante eigenheid, zonder aan hun nut als timmerhout te denken. Ik vleide me neer te midden van de varens en keek naar de wolken. Het sublieme gevoel 'in' de wereld te zijn, deel uit te maken van een continuüm van alles wat bestaat. Vanwaar toch die menselijke arrogantie zich boven de natuur te wanen? Men placht naar het scheppingsverhaal uit de Bijbel te verwijzen. Maar die god was wel een creatie des mensen! Was het niet veeleer de aantrekkelijkheid van winstgevende handel, dankzij de exploitatie van (onuitputtelijk gewaande) natuurlijke bronnen, die aan de oorsprong lag van dat verhaal waarin de mens voor zichzelf een uitverkoren plek heeft bedacht? Een theologisch verhaal ter verantwoording en aanmoediging van zijn utilitaristische verhouding tot de wereld? De evolutieleer van Darwin zette de mens op zijn juiste plaats en had een breuk moeten betekenen met dit antropocentrisme, maar op gang gebrachte ontwikkelingen bollen vaak als een trein zonder machinist, die niet meer afgeremd, laat staan tot stilstand gebracht kan worden. Het begon me stilaan te dagen ...
Nog volop in de ban van de hippiecultuur en daar kwam de studentenrevolte van mei '68 die ook in Belgenland voor deining zorgde. Verzet tegen alle autoritaire machtsstructuren, tegen de verstikkende moraal, tegen massaproductie en massaconsumptie. Opkomst ook van een meer politieke milieubeweging. Op mijn boekentas kleefde een stikker: 'Kernenergie? Nee, bedankt!' De hele naoorlogse maatschappij werd in vraag gesteld. Een andere wereld was nodig én was ook mogelijk: 'L'imagination au pouvoir'! Mijn kennis en inzicht waren bijlange niet toereikend om de politieke en maatschappelijke draagwijdte van die slogan te vatten. Maar het woord 'imagination' greep me aan: de verbeeldingskracht om een nieuwe wereld voor te stellen. Ik denk nu, ruim een halve eeuw later, dat daar voor mij uiteindelijk een omslag is gebeurd.
_Van droom naar werkelijkheid?
Een wereldbeeld is niet alleen het resultaat van alle projecties op ons innerlijke beeldscherm, maar als mens hebben we het vermogen ons in te beelden of voor te stellen wat nog niet is en hoe het zou kunnen of zelfs moeten zijn. We kunnen dus heel bewust een nieuw wereldbeeld construeren, zijnde een visie op de wereld die een project voor de toekomst inhoudt, het ontwerp van een ideale wereld, zeg maar. De contouren daarvan zijn zó geschetst: een leefbaar klimaat en een gezonde biodiversiteit, een economie ten dienste van de mensen (in plaats van omgekeerd) die niemand achterlaat, maar tegelijk de draagkracht van de planeet niet overschrijdt, vrede en voor elkeen een plekje onder de zon en de mogelijkheid om zich te ontplooien ... Wie kan daar nu tegen zijn?
Het is geweten wat daartoe te doen staat. Simpel gezegd: stoppen met alles wat het klimaat en de biosfeer om zeep helpt, redden wat nog te redden valt en zo veel mogelijk herstellen, het sacrosancte dogma van de economische groei bannen en de exponentiële toename van de wereldbevolking afremmen!
De cruciale vraag is echter hoe de wereld volgens die visie gerealiseerd kan worden. Ik heb geen idee. Tussen droom en werkelijkheid staat immers zo onoverkomelijk veel in de weg dat het onbegonnen werk lijkt. Klinkt daar trouwens niet het hoongelach over alle mislukte revoluties? De machtigen der aarde blijven Oost-Indisch doof voor de wanhoopskreten van wetenschappers, revolterende jongeren en de vele mensen van goede wil.
Wat is er uiteindelijk fundamenteel mis met onze verhouding tot de wereld, wat onze wereldbeelden perverteert en maakt dat wij de tak afzagen waarop we zitten? Is het te wijten aan onze hebzucht en ons antropocentrisch nuttigheidsdenken dat tot ongebreidelde exploitatie leidt van al wat is? Komt het voort uit ons onvermogen om al het bestaande in zijn eigenheid te zien en te erkennen? Heeft het tegelijk te maken met onze blindheid voor de complexe verwevenheid van alles wat is?
Misschien hebben we nood aan nieuwe verhalen die ons warm kunnen maken voor een meer poëtische visie op ons 'aards paradijs' (het samengaan van wetenschap en verbeelding) en die zoals de oeroude mythes van weleer, verbindend kunnen werken. Oftewel: 'L'imagination au pouvoir'!
Het Vrije Woord
Jeanine Lambrecht is kunsthistorica en prof. em. aan de Vrije Universiteit Brussel.
_Jeanine Lambrecht -
Meer van Jeanine Lambrecht

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws