Het Vrije Woord
Geschreven door Marc Van den Bossche
  • 3483 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

6 mei 2019 Zichzelf verliezen. Over sport, kunst en seks
Op zaterdag 4 mei 2019 organiseerde het Humanistisch Verbond Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in samenwerking met een aantal vrijzinnig-humanistische partners en in het kader van een stageproject van masterstudente moraalwetenschappen en humanistiek Merel Thijs, een studiedag over 'seksuele bevrijding vandaag'. In zijn uitgeschreven bijdrage 'Zichzelf verliezen. Over sport, kunst en seks' reflecteert filosoof Marc Van den Bossche over het (onderschatte) belang van lichamelijkheid en seksualiteit in de manier waarop wij zin en betekenis geven aan onszelf, de ander en de wereld.
_Intro
Deze morgen trok ik naar Brussel waar aan mijn alma mater, in samenwerking met Humanistisch Verbond Brussel en georganiseerd door onze studente Merel Thijs, een studiedag doorging onder de titel Van consumeren tot beleven. Over seksuele bevrijding vandaag. Het moest een pitch talk worden – horreur voor wie van diepgang en traagheid houdt – van tien minuten. Omdat powerpoints en aanverwante fenomenen nooit doen wat ik wil dat ze doen en omgekeerd schreef ik mijn tekst volledig uit, helemaal gedisciplineerd dòòr en overgeleverd ààn die temporele beperking. Gelukkig was ik daar niet mee, maar we zouden wel zien.
Zoals mijn goeie gewoonte het wil, stapte ik van Brussel-Centraal naar de VUB, een kleine vijf kilometer. Op mij heeft dat ongeveer het effect van Red Bull drinken. Of althans wat de reclame voor dat drankje belooft. Op de Kunstberg bleek de doorgang afgesloten. Ik kon de Koningsstraat niet oversteken om door het Warandepark te wandelen zoals ik gebruikelijk doe. Dus begon ik rond het park te stappen, ritmisch begeleid door een jazzband die op dat prille uur The Saints al liet binnenmarcheren. Dat voelde lekker. Het jazzritme noopte mij tot een iets snellere pas. En zoals genoemde reclame belooft, kreeg ook mijn denken vleugels.
Die morgen had ik in het weekblad Knack een citaat gelezen van auteur Brett Easton Ellis die in het Duitse tijdschrift Focus had gezegd dat vrijheid betekent niet langer te geven om wat mensen van je denken en bovendien, ik citeer: 'En je verlossen van de last die seks is'. Plots besefte ik dat ik mijn uitgeschreven verhaal beter weggooide en mezelf geestelijk gevleugeld de vrijheid gaf van een spontaan opborrelende pitch. Dat die ideeën zich vriendelijk aan mij opdrongen tijdens een stevige wandeling is natuurlijk geen toeval. Zoals voor vele anderen krijg ik mijn beste ideeën altijd tijdens het hardlopen, wandelen of fietsen. Dat wou ik ook kwijt in mijn pitch: dat het lichaam het eerste is en dat daar onze betekenis- en zingeving een aanvang krijgt.
Wat Brett Easton Ellis hierboven zegt, ging regelrecht in tegen wat ik zelf verder nog hoopte kwijt te kunnen in mijn pitch. De man (van wie ik overigens meerdere romans met plezier heb gelezen) schijnt te suggereren dat vrijheid iets is dat je op je eentje tot stand kan brengen enerzijds en anderzijds dat seks vrijheidsbeleving in de weg staat. Ik ken de context van dat citaat niet en ik weet dus ook niet wat Ellis kan gemotiveerd hebben, maar als ik het zo contextloos lees, lijkt dit mij helemaal de uitdrukking van een beeld dat ons al eeuwen gevangen houdt. Dat beeld is ons geleverd door wat de cartesiaanse traditie kan heten en waarbij het 'ik' meent abstractie te kunnen maken van de haar of hem omgevende wereld en vanuit de eigen geestelijke bovenkamer monologisch, eenrichtingsgewijs betekenis zou kunnen geven aan die wereld. Tussen ik en wereld zit er dan een afstand. Die afstand laat het subject toe de objecten buiten haar of hem beheersend, berekenend te benaderen met de ratio als instrument. Die traditie werkt dus top-down. Het geestelijke staat een trapje hoger dan het lijfelijke en emotionele. Een beetje kort door de bocht: dat 'ik' zou dus niet geaffecteerd, geraakt worden door al het omgevende, waartoe ook andere mensen behoren.
Ik denk echter dat we veel beter uitgaan van het primaat van de lichamelijkheid. Hoe we de wereld verstaan is primair een zaak van ons lichaam. Mijn lijf is mijn primaire toegang tot de wereld. Aan de hand van drie menselijke activiteiten – sport, kunst en seks – wil ik tonen waarom dat lijf van ons een primaire rol mag krijgen. In zekere zin stellen deze activiteiten op scherp wat wij voortdurend doen in ons dagelijkse leven. Die drie terreinen tonen voor mij het ongelijk van een hele westerse traditie en van een denken dat uitgaat van de mens als rationeel wezen, waarbij wij ons mens-zijn in termen van enkele dualismes verstaan: geest-lichaam en ratio-emotie, bijvoorbeeld.
Mijn pitch begon ik vervolgens met de wat provocerend bedoelde uitspraak dat wij ons niet seksueel bevrijd kunnen noemen, zolang we ons niet bevrijden van dat beeld. De genoemde dualismen, waar ook de koppels man-vrouw en natuur-cultuur toe behoren, houden immers een hiërarchische relatie van dominantie en beheersing in. Het ene deel van het koppel voelt zich dan misschien wel vrij, van het andere kan dat niet gezegd worden, gezien de ondergeschikte rol. Het monologische, eenrichtingsgewijze denken kan geen andere uitkomst kennen.
Wat betekent nu dit primaat van de lichamelijkheid? Bekijk de drie genoemde activiteiten.
_Sport
Als ik met mijn racefiets door West-Vlaamse polders snel, dan zijn mijn fiets en ik één. Ik versta mijn wereld op dat moment zonder dat ik die fiets moet objectiveren, een ding dat los zou staan van mij. Er is geen afstand tussen ons. We schatten samen een bocht in, we reageren samen op onverwachte hindernissen, ik hoef niet bewust na te denken over hoe ik mijn versnellingen schakel: mijn lijf en het tweewielige verlengstuk daarvan voelen dat aan zonder nood te hebben aan rationele overwegingen. Dat is wat wij voortdurend doen. Loop door deze zaal (remember: ik ben aan het pitchen :-)) en je lijf beslist voor jou hoe je stoelen ontwijkt, hoe je gevat de deur opent en vervolgens even organisch bepaald de trappen op- of afloopt. Bekijk hoe voetballers, al dan niet top-, in een flits van een seconde een beslissing nemen over hoe de bal in het doel te trappen vanuit een onmogelijk geachte hoek. Bekijk het spel van tennissers en hoe ze op onmiddellijke wijze de grootte van het veld inschatten of de hoogte van het net. Wat eigenlijk wil zeggen: ze beslissen niks. De voortdurende intieme dialoog van hun getrainde lijf met bal en omgeving zorgt voor het beste antwoord op die door het spel opgeroepen vraag: scoor! Fietsend doe ik niets anders. Ik ben één met mijn fiets, ik ben één met die omgeving. Onze dialoog is altijd onmiddellijk, dat wil zeggen: onbemiddeld door de ratio en dus niet-afstandelijk.
_Kunst
Tijdens het schilderen praktiseert de kunstenaar een soort van magische theorie van het zien. Hij ondervraagt de dingen en zorgt voor een haast koortsachtige genese ervan in het lijf. Zo worden al onze kenniscategorieën door elkaar gehaald. 'Essentie en existentie, het imaginaire en het werkelijke, het zichtbare en het onzichtbare, de schilderkunst vervaagt al onze categorieën door haar droomwereld te ontvouwen van lijfelijk aanwezige essenties, van treffende gelijkenissen van stomme betekenissen', zo zegt de Franse fenomenoloog Maurice Merleau-Ponty dat in Oog en geest. Merleau-Ponty citeert Max Ernst die stelde dat de rol van de kunstenaar erin bestaat datgene voor te stellen wat zichzelf ziet in hem, net zoals een dichter schrijft onder dictaat van datgene wat zich denkt in hem. Eén van mijn lievelingspoëten, Leonard Nolens, schrijft dat ergens in een dagboeknotitie: woorden denken zich in mij. Hij ziet zich dus niet als de bron van die woorden, zijn poëzie is geen monoloog vanuit zijn rationeel werkende brein naar de wereld toe. Het gaat om een dialoog waarbij die woorden vertrekken van iets wat er al was en dat dus voorafgaat aan het verkeerdelijke veronderstelde autonome en individuele bedenken van die woorden.
Merleau-Ponty zegt nog dat het zien van een schilder geen blik is die zich richt op iets buiten hem. De wereld staat niet voor hem, hij representeert de wereld niet. Veeleer is het zo dat de kunstenaar geboren wordt in de dingen. Het zichtbare komt er tot zichzelf. Een schilderij is geen afbeelding van iets, eigenlijk is het een afbeelding van niets. We krijgen er te zien hoe de dingen dingen zijn en de wereld wereld. Er kan geen sprake zijn van een breuk tussen wat de schilder op het doek aanbrengt en de wereld. In de verstrengeling van kunstwerk en wereld manifesteert het sprakeloze zijn eigen zin.
_Liefde en seksualiteit
Voor dit deeltje diep ik een tekstje op dat ik al eerder opnam in mijn boek De zinnen van het leven en dat ik een eerste keer schreef als bijdrage aan een tentoonstelling rond identiteit. De liefde voor mijn vrouw inspireerde mij hier ten diepste.
Dat ging zo: '"Voor het eerst in mijn leven heb ik het gevoel in een relatie echt mezelf te kunnen zijn". Dat zei ik enkele maanden (intussen is dat drie jaar, MVdB) geleden tegen de vrouw met wie ik kort voordien getrouwd was. Achteraf gezien had ik op een vanuit filosofisch perspectief gezien veel minder problematische wijze mijn grote liefde voor haar kunnen uitdrukken. Wat zou dat immers kunnen betekenen, "mezelf" zijn, laat staan dat "echt" te zijn? Identitair essentialisme heet dat vermoedelijk. En toch: ik meende dat. Nog dagelijks zou ik dit kunnen herhalen, zonder daarbij door enigerlei vorm van twijfel bevangen te worden. Wat meer is, ik voel dat ook écht zo aan. Ik kan mezelf zijn. Tegelijkertijd: niet eerder heb ik "mezelf" zozeer "verloren" in een ander als nu. Is dat niet een heerlijke paradox? Bestaat mijn gevoel van identiteit erin mezelf te verliezen in een ander en dat meteen ook als voorwaarde te zien om mezelf te vinden? Ik ben mezelf in een ander. Door haar ben ik een ander geworden. Met name ben ik mezelf geworden. Merkwaardig. Wie of wat was dan mijn zelf voor ik het vond in dit verlies in een ander? Had ik mij dan nooit eerder verloren in een ander? Had ik mezelf dan voordien nooit gevonden? Had ik dan niet eerder mezelf kunnen zijn? Wie zou ik dan geweest zijn? Filosofisch gezien is dit best prikkelend. En zo wars van een hoofdtendens in ons denken: het waanidee zekerheid en zo identiteit in zichzelf te kunnen vinden. Mijn zelf kàn echter nooit in mezelf zitten. Ik vind mezelf buiten mezelf. ik vind het in een tussen. Het tussen van mijn relatie met anderen. Dat tussen dat nooit identiek kan zijn en toch mijn identiteit vormt. Mijn zelf is altijd anders in de ander die mij mezelf doet zien. Mijn blik is niet de mijne. Mezelf zien is mezelf zien in een voortdurende dialoog met wie betekenisvol is voor mij. Die ander die mij betekenis geeft, die ander in wie ik betekenis vind en die mij om betekenis vraagt. We spelen een dialogisch spel, een spel van vraag en antwoord. Elk antwoord wordt opnieuw vraag. Antwoord. Vraag. Antwoord. Wie ben ik? Ik ben jou. Ik ben ons. Ik ben mezelf en niet mezelf. Ik word nooit mezelf. Altijd word ik mezelf. Ik hoop mezelf nooit te vinden. Ik hoop mezelf altijd te vinden. Altijd opnieuw. Altijd anders.'
Tot daar dat eerder geschreven fragment. De ander is er de spiegel waarin ik mezelf mag blijven zoeken. En verliezen en vinden. Telkens opnieuw ben ik anders mezelf, ben ik zelf anders. Ben ik mezelf. Trek dit door naar het erotische spel en zie dit als uitdrukking van een oorspronkelijke communicatie die een dialectische verhouding tot de ander opent. Die verhouding kan op velerlei wijzen gestalte krijgen, gaande van verlangen en gemis naar het opheffen van het gescheiden zijn in de seksuele vereniging. Feit is dat hier een gemeenschap met twee wordt gevormd, waaraan we samen werken en deelhebben. Wat precies het aandeel van het seksuele element hierin is, valt niet vast te stellen. Wat eerst een seksuele betekenis leek te hebben, kan een veel omvattender betekenis aannemen. Uiteindelijk gaat het dan om een queeste naar zin, vanuit en dankzij een openheid voor de ander. Ik reageer op de 'roep' van de ander, die een ervaring is van een lijfelijk aangesproken worden. Ik 'versta' erotisch, wat niet tot de orde van het cognitieve verstaan behoort. Kent u die ervaring van twee lichamen die elkaar perfect lijken te verstaan? Daar komt geen rationele bemiddeling bij te pas. Zoals de woorden van Nolens lijkt het lijf van die ander al in mij te spreken. Onze lijfelijke dialoog is quasi een gedicht dat zichzelf schrijft.
Dat is vrijheid. Dit is voor mij een bevrijde seksualiteit. Een bevrijding van het hiërarchische, berekenende, bezittende, dominerende denken. Bij seks gaat het lijf zich totaal manifesteren en lijkt het zich zelfs van de buitenwereld af te snijden. De seksuele handelingen, de tedere aanrakingen leiden tot een gehele identificatie, een versmelting met het lijfelijke. Tederheid vraagt om wederkerigheid, om gemeenschappelijke lijfelijkheid. Twee mensen verlijfelijken zich op wederkerige wijze. Datgene wat begeerd wordt, is over de vervulling van de eigen begeerte heen, het begeren van de ander: ik begeer dat zij of hij mij begeert. In de seksualiteit neigt dit wederkerige zijn-voor-de-ander naar een totalisering, waarin de ander ophoudt de ander te zijn. En ik ophoud mezelf te zijn. Tegelijkertijd: mezelf te worden. Telkens opnieuw.
Zo gezien: zich van de mening van anderen bevrijden is zich opsluiten in zichzelf. Denken dat vrijheid betekent zich van de last van seks te bevrijden, ontzegt zichzelf de meest uitgesproken dimensie van hoe wij als mens lijfelijk tot een verstaan vàn en betekenisgeven ààn onszelf, de ander en de wereld komen. En ziet niet dat die niet te scheiden vallen.
Het Vrije Woord
-
_Marc Van den Bossche filosoof Vrije Universiteit Brussel
Meer van Marc Van den Bossche

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws